ECLI:NL:CBB:2019:394
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechten en de status van biologische melkveehouderij in het licht van het Europees recht
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 september 2019, zaaknummer 18/1907, staat de appellante, een gemengd biologisch bedrijf, centraal. De appellante betoogt dat zij als nieuw gestart bedrijf moet worden aangemerkt in het kader van het fosfaatrechtenstelsel, dat volgens haar in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EP). De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van de appellante op 9.728 kilogram, zoals bepaald in het primaire besluit van 3 januari 2018. Het College oordeelt dat de appellante niet kan worden aangemerkt als starter, omdat zij al in 2013 melk heeft geleverd, en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last. De appellante heeft niet aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel haar onredelijk benadeelt in vergelijking met andere melkveehouders. Het College benadrukt dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau niet in strijd is met het EP en dat biologische melkveehouders geen uitzonderingspositie toekomt. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is, maar dat er aanleiding is voor een proceskostenvergoeding, omdat het standpunt van de verweerder pas in de beroepsprocedure toereikend is gemotiveerd.