ECLI:NL:CBB:2020:525
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de fosfaatrechten van een melkveehouderij in het kader van de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 4 augustus 2020, zaaknummer 18/2741, staat de beoordeling van het fosfaatrecht van appellante, een melkveehouderij, centraal. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 7.987 kg. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 10 januari 2018, waarin het fosfaatrecht werd vastgesteld op basis van de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen. Appellante stelde dat zij door het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last ondervond, vooral door de impact van de ziekte en het overlijden van een van de maten van de maatschap, [naam 5].
De rechtbank oordeelde dat appellante zelf verantwoordelijk was voor haar investeringsbeslissingen en dat de risico's die zij nam inherent waren aan haar ondernemerschap. De rechtbank concludeerde dat de beslissing om uit te breiden niet navolgbaar was, gezien de omstandigheden en de waarschuwingen over de mogelijke gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van appellante.
Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, maar werd verweerder wel veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van appellante. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om de risico's van hun investeringen goed in te schatten, vooral in het licht van veranderende wetgeving en beleid.