In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juni 2020, betreft het een geschil over de vaststelling van fosfaatrechten van appellante, een maatschap die een gemengd bedrijf exploiteert. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op basis van de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante stelde dat de minister de knelgevallenregeling onjuist had toegepast en dat haar fosfaatrecht te laag was vastgesteld, mede door diergezondheidsproblemen die zij had ondervonden in de jaren voorafgaand aan de peildatum.
Het College oordeelde dat de wetgever ervoor heeft gekozen om niet gerealiseerde uitbreidingen niet in aanmerking te nemen bij de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante had geen voldoende onderbouwing voor haar stelling dat de beoordeling van de 5%-drempel aan de hand van eerdere dieraantallen en melkproductie moest worden verricht. Het College concludeerde dat de beslissing van appellante om haar bedrijf uit te breiden met een tweede locatie een ondernemersbeslissing was, waaraan risico's inherent zijn. De belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, wogen zwaarder dan de belangen van appellante.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, maar oordeelde wel dat verweerder in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, omdat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.050,-.