In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 mei 2020, betreft het een geschil tussen appellante, een melkveehouderij, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 3.622 kg, na een eerdere vaststelling van 3.166 kg. De minister had het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellante was van mening dat zij recht had op 4.460 kg fosfaatrecht, gezien de omstandigheden waaronder zij haar bedrijf wilde uitbreiden. De zaak draait om de toepassing van de knelgevallenregeling, die appellante niet succesvol kon inroepen, omdat er geen causaal verband was aangetoond tussen de ziekte van een vennoot en het aantal fosfaatrechten. Het College oordeelde dat de knelgevallenregeling niet van toepassing was, omdat bij de beoordeling geen rekening gehouden kan worden met niet-gerealiseerde uitbreidingsplannen op de peildatum. Het College bevestigde dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met het recht op eigendom en dat appellante geen individuele en buitensporige last ondervond. De uitspraak benadrukt dat investeringsbeslissingen van melkveehouders risico's met zich meebrengen en dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, ter bescherming van het milieu en de volksgezondheid, zwaarder wegen dan de belangen van appellante.