In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 april 2020, zaaknummer 18/2487, staat de fosfaatrechtenvaststelling van een melkveehouder centraal. Appellante, een maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die haar fosfaatrecht heeft vastgesteld op 2.284 kg. De minister heeft het verzoek van appellante om verhoging van het fosfaatrecht afgewezen, omdat de 5%-norm niet werd gehaald. Appellante betoogt dat zij tijdelijk minder melkvee hield door de aanleg van een hoogspanningsverbinding op haar oude bedrijfslocatie, wat haar gedwongen heeft te verhuizen. Het College oordeelt dat de 5%-norm niet is behaald, omdat bij de berekening geen rekening kan worden gehouden met nog niet gerealiseerde groei. Het College concludeert dat de fosfaatrechtenvaststelling niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last voor appellante. De beslissing van de minister wordt in stand gehouden, maar het College bepaalt dat het griffierecht aan appellante wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.