Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 maart 2020 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
- melk- en kalfkoeien (alle koeien die ten minste éénmaal hebben gekalfd en die voor de melkproductie of de fokkerij worden gehouden; ook koeien die drooggezet zijn alsmede koeien die worden vetgemest en in de mesttijd worden gemolken), met diernummer 100;
2 juli 2015 voor haar leidt tot een individuele en buitensporige last. Zij verzoekt daarom voor de vaststelling van het fosfaatrecht uit te gaan van de veebezetting op haar bedrijf op
1 maart 2015 (32 melk- en kalfkoeien en 34 stuks jongvee (diercategorie 101)). Daarnaast leidt het in het geheel niet toekennen van fosfaatrechten eveneens tot een individuele en buitensporige last. Voor haar betekent dit namelijk dat zij geen (melk)rundvee op haar bedrijf kan houden anders dan met de huidige bedrijfsvoering, via de contractuele relatie met de opdrachtgever dan wel een andere geneesmiddelenfabrikant. Dat beperkt haar ernstig in haar mogelijkheden over te stappen op een andere bedrijfsvoering. Het voorgaande, in samenhang met het feit dat sprake is van een bijzondere bedrijfsvoering die zich onderscheidt van andere gevallen, had voor verweerder aanleiding moeten zijn ontheffing te verlenen als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van de Msw.
33 979, nr. 3) aansluiting gezocht bij de bestaande diercategorieën in de Meststoffenwet, zoals opgenomen in bijlage D bij de Uitvoeringsregeling. Genoemd worden de dieren die gehouden worden voor de productie van melk (diercategorie 100 uit bijlage D) en de dieren die gehouden worden ter vervanging van “melk- en kalfkoeien”. Dit zijn de diercategorieën 101 en 102 van de Uitvoeringsregeling. Zoals blijkt uit onder meer de uitspraak van het College van 25 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:244, onder 6.3) is de bestemming van een dier (op de peildatum) bepalend voor de vraag of het dier moet worden aangemerkt als melkvee en bijgevolg moet worden betrokken bij de vaststelling van het fosfaatrecht. In beginsel geldt daarbij de I & R registratie van het dier op de peildatum als uitgangspunt.