In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht werd vastgesteld. Appellante stelde dat het fosfaatrechtstelsel haar eigendomsrecht aantast en dat zij niet aan haar financiële verplichtingen kan voldoen door de beperkingen die het stelsel met zich meebrengt. De minister had eerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot deze beroepsprocedure.
Tijdens de zitting op 20 januari 2020 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de invoering van het fosfaatrechtstelsel een individuele en buitensporige last voor haar vormt. De minister betwistte dit en stelde dat appellante niet in een uitzonderlijke situatie verkeert ten opzichte van andere melkveehouders. Het College oordeelde dat appellante niet aan haar stelplicht en bewijslast heeft voldaan, en dat de motivering van het bestreden besluit niet ondeugdelijk was. Het College concludeerde dat het fosfaatrechtstelsel niet in strijd is met het recht op eigendom en dat de belangen van het algemeen belang zwaarder wegen.
Het College heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 525,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving en de afweging tussen individuele belangen en het algemeen belang.