In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 november 2019, zaaknummer 18/2375, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht is vastgesteld op 3.590 kilogram. Appellante betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat het stelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert. Tevens doet zij een beroep op de knelgevallenregeling van artikel 72a van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, omdat zij meent dat haar fosfaatrechten ten onrechte zijn vastgesteld, gezien de bijzondere omstandigheden van haar bedrijfsverplaatsing.
De minister heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, met de stelling dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van de knelgevallenregeling. Het College oordeelt dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Nitraatrichtlijn en dat de vaststelling van fosfaatrechten geen ongeoorloofde staatssteun vormt. Het College bevestigt dat appellante niet kan worden aangemerkt als een nieuw gestart bedrijf, maar als een bestaand bedrijf dat op een andere locatie zijn activiteiten voortzet. Het beroep op artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt eveneens verworpen, omdat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last.
Het College concludeert dat het beroep van appellante ongegrond is, maar constateert wel een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. Desondanks wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.024,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel en de knelgevallenregeling.