Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] B.V.,
[naam 1]International
B.V.,
[naam 2] Beheer B.V.,
[naam 3] ( [naam 3] ), alle gevestigd te [plaats 1] ,
[naam 4] B.V., gevestigd te [plaats 2] , (gezamenlijk: [naam 1] c.s.)
(gemachtigde: mr. J.C.Th. Papeveld)
[naam 5] AA ( [naam 5] ), te [plaats 3] ,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
€ 100.000,- voor het project Duitsland. De e-mail is na vermelding van het logo van [naam 6] ondertekend door “ [naam 12] ”. Op 1 april 2015 had [naam 7] aan [naam 10] per e-mail al diverse jaarrekeningen, liquiditeitsbegrotingen, een aangifte inkomstenbelasting, een kostprijsberekening en een resultatenbegroting toegestuurd, met een gelijkluidende ondertekening van de e-mail. Op de liquiditeitsbegrotingen, de kostprijsberekening en de resultatenbegroting is de zinsnede ‘geen accountantscontrole toegepast’ vermeld. [naam 11] is uiteindelijk geen financier geworden van project Duitsland.
28 oktober 2016 in concept per e-mail aan [naam 8] en [naam 7] gezonden.
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van de hoger beroepen
weersprokendat [naam 7] niet heeft getoetst of de aan de omzet- en liquiditeitsprognoses liggende veronderstellingen en schattingen juist en reëel waren, mist naar het oordeel van het College feitelijke grondslag. In dit verband verwijst het College naar hetgeen [naam 5] in eerste aanleg heeft gesteld in randnummers 101 en 102 van zijn verweerschrift, te weten dat [naam 7] de optimistische omzetverwachtingen met [naam 3] en [naam 9] heeft besproken, waarna [naam 3] en [naam 9] zelf de verwachtingen naar beneden hebben bijgesteld. Hoewel dit onderdeel van de grief terecht is voorgedragen, kan dit niet leiden tot een gegrondverklaring van klachtonderdeel a.1. Daartoe overweegt het College dat een en ander niet wegneemt dat [naam 5] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de veronderstellingen en schattingen die ten grondslag lagen aan de aangepaste prognoses, die staan op papier met het logo van [naam 6] , heeft getoetst. In de prognoses is voor 2016 en 2017 voor de nieuwe onderneming [naam 1] International B.V. een netto-omzet geraamd van respectievelijk € 3.406.324, en
€ 6.812.648,-, terwijl door [naam 1] B.V. over 2014 en 2015 slechts een netto-omzet is gerealiseerd van € 351.889,- respectievelijk € 341.390,- . In de prognoses is het algemene voorbehoud opgenomen dat hier geen accountantscontrole op is toegepast. Het College stelt vast dat de prognoses geen enkel inzicht bieden in de daarbij gehanteerde uitgangspunten en aannames en dat aan het door [naam 9] opgestelde businessplan geen marktonderzoek ten grondslag ligt. De omzetprognoses berusten naar het oordeel van het College dan ook op een ontoereikende grondslag. [naam 5] heeft ook erkend dat de omzetprognoses te optimistisch waren. Ter zitting bij het College heeft [naam 5] in dit verband ook niet kunnen ophelderen wat de grondslag is geweest voor de bijstelling van het geprognosticeerde marktaandeel in Duitsland voor 2015 van 1% naar 0,01%. [naam 5] heeft ter zitting desgevraagd evenmin kunnen aangeven waarom in de prognoses geen rekening is gehouden met de voorraden. In de omstandigheid dat het ging om een krediet in rekening-courant bij [naam 11] ziet het College onvoldoende reden om de aan de financiering verbonden aflossingen buiten beschouwing te laten. Dat geen aflossingstermijnen verschuldigd waren, laat immers onverlet dat bij opzegging van een dergelijke kredietrelatie de lening moet worden afgelost en dat hiervoor in de prognoses een stelpost had moeten worden opgenomen. Anders dan [naam 1] c.s. in hun klaagschrift hebben gesteld, is in de liquiditeitsbegroting voor 2015 voor de maanden april tot en met december een maandelijkse rentelast van de financiering opgenomen van € 400,-. In de liquiditeitsprognose 2016 zijn echter geen rentelasten opgenomen, zodat deze prognose op dit punt onvolledig is. De enkele stelling dat dat niet nodig was, omdat [naam 3] en [naam 9] in de verwachting waren dat voor 2015 voldoende omzet zou worden behaald om de rentelasten over 2016 te kunnen dekken, kan niet slagen, nu [naam 1] c.s. hiertegen hebben ingebracht dat [naam 3] en [naam 9] [naam 7] niet hebben meegedeeld dat zij dachten dat in 2015 voldoende omzet zou worden gemaakt om de rentekosten over 2016 te kunnen dekken en [naam 5] vorengenoemde stelling niet heeft onderbouwd. Het College is tot slot van oordeel dat ook in het geval [naam 1] c.s. dan wel [naam 9] de cijfers ten behoeve van de prognoses zelf hebben aangeleverd, [naam 7] de toereikendheid en de betrouwbaarheid van die informatie had dienen te beoordelen. Met het oog op het aangaan van financiering en de daaraan verbonden risico’s had [naam 7] naar het oordeel van het College zich niet mogen verlaten op informatie van [naam 13] . De accountantskamer heeft derhalve terecht geconcludeerd dat [naam 5] het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 2, onder d, van de VGBA heeft geschonden en de klachtonderdelen a.1 en a.2 terecht gegrond verklaard. De tweede grief van [naam 5] faalt.
€ 400.000,-. Onderaan het overzicht staat vermeld dat er geen accountantscontrole is toegepast. Uit e-mailberichten van 17 juni 2015 en 28 juni 2015 blijkt voorts dat [naam 7] betrokken is geweest bij de online pitch en het beantwoorden van vragen van potentiële investeerders. Onder deze omstandigheden, in samenhang bezien, is het College, evenals de accountantskamer, van oordeel dat [naam 7] bij het aangaan van deze lening door middel van crowdfunding betrokken is geweest. Het College is voorts met de accountantskamer van oordeel dat [naam 1] c.s. door [naam 7] / [naam 5] onvoldoende zijn gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan de overeenkomsten van geldlening en borgstelling. Uit hoofde van de op de op hem rustende zorgplicht had [naam 5] [naam 1] c.s. moeten wijzen op de risico’s die waren verbonden aan het aangaan van de geldlening met [naam 13] . Nu [naam 5] en [naam 7] , voor wie [naam 5] ter zake tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden, dit hebben nagelaten, is in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid. Dit geldt te meer nu, zoals de accountantskamer terecht heeft overwogen, [naam 3] zich in privé borg heeft gesteld voor de lening. Het verweer dat [naam 3] zich zou hebben laten adviseren door een adviseur van [naam 13] , ontslaat [naam 5] niet van vorengenoemde eigen zorgplicht. Dit betekent dat de accountantskamer klachtonderdeel c.3 terecht gegrond heeft verklaard en de derde, vierde en vijfde grief [naam 5] niet kunnen slagen.
Dit is niet waar ik om heb gevraagd heb! Graag ontvang ik op korte termijn, net als in de advocatuur, een overzicht van de gemaakte uren, gespecificeerde datum en onderwerp vanaf begin 2015 tot nu.”
het bespreken van de jaarrekeningen en het naar aanleiding hiervan uitbrengen van advies.”
professioneelheeft gehandeld door deze jaarrekeningen niet met [naam 1] c.s. te bespreken,
ookniet omdat dit in de opdrachtovereenkomst wel was overeengekomen. Ter zitting bij de accountantskamer heeft de gemachtigde van [naam 1] c.s. in randnummer 4.2 van de pleitnota voorts betoogd dat een accountant op grond van standaard NV COS 4410 ook tijdens het uitvoeren van de (samenstel)werkzaamheden voldoende inzicht dient te verwerven om de samenstellingsopdracht te kunnen uitvoeren. [naam 5] moest dan ook redelijkerwijs bedacht zijn op de mogelijkheid dat de accountantskamer in het kader van de beoordeling van de onderhavige klacht zou toetsen of in dit concrete geval sprake is van een significante aangelegenheid, die [naam 5] aanleiding had moeten geven de (concept) jaarrekening 2015 met [naam 1] c.s. te bespreken. Gelet op het vorenstaande heeft de accountantskamer naar het oordeel van het College, gelet op NV COS 4410, terecht beoordeeld of met betrekking tot de jaarrekening 2015 sprake was van een significante aangelegenheid, waarin [naam 5] aanleiding had moeten vinden om deze jaarrekening met [naam 1] c.s. te bespreken.
€ 10.943,- en iii) er een stelselwijziging in de pensioenvoorziening met grote negatieve implicaties zou worden doorgevoerd, leiden naar het oordeel van het College niet tot een ander oordeel. Het College is voorts van oordeel dat de opdrachtovereenkomst van 6 juli 2011 geen aanleiding biedt voor het oordeel dat [naam 5] gehouden was de concept-jaarrekeningen met [naam 3] te bespreken. De opdrachtbevestiging maakt weliswaar melding van het bespreken van de jaarrekeningen, maar niet dat [naam 5] dit zelf moet doen. De accountantskamer heeft klacht f dan ook terecht ongegrond verklaard wat betreft de jaarrekeningen 2014 van [naam 1] B.V. en [naam 2] Beheer B.V. De derde grief van [naam 1] c.s. faalt.