Uitspraak
1.Het procesverloop in hoger beroep
.
2.De uitspraak van de accountantskamer
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (thans: Autoriteit Consument en Markt; hierna: NMa) had vastgesteld dat meelproducenten zich schuldig hadden gemaakt aan kartelvorming en had besloten dat ter zake aan klaagsters een boete diende te worden opgelegd. NMa had op basis van het door haar geformuleerde beleid geoordeeld, dat deze boete ongeveer € 28,7 miljoen diende te bedragen. Ingevolge datzelfde beleid diende de boete echter zodanig te worden aangepast, dat klaagsters daardoor niet failliet zouden hoeven te gaan. Klaagsters hadden NMA een berekening voorgelegd, waaruit zou blijken, dat dan ten hoogste een boete van € 2,2 miljoen zou kunnen worden opgelegd. NMA heeft daarop appellanten opgedragen de maximaal te dragen boete te berekenen. Appellanten hebben NMa op 9 december 2010 gerapporteerd dat de op te leggen boete niet hoger zou dienen te zijn dan € 9 miljoen.
De door klaagsters bij de accountantskamer ingediende klacht heeft betrekking op (de totstandkoming van) dit rapport. De klacht valt uiteen in vier onderdelen, die kort samengevat betreffen: a) gebrekkige uitvoering, b) schending van het beginsel van hoor en wederhoor, c) gebrek aan objectiviteit en d) het laten bestaan van onduidelijkheid over de gehanteerde standaard en niet voldoen aan vormvereisten.
De accountantskamer heeft appellanten de maatregel van waarschuwing opgelegd.
3.De beoordeling van het hoger beroep
Naar het College begrijpt had volgens appellanten de accountantskamer moeten onderkennen dat klaagsters met dit klachtonderdeel de toepasselijkheid aan de orde stellen van Standaard 4400 inzake ‘Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie’ (hierna: Standaard 4400), terwijl klaagsters ter zitting bij de accountantskamer op basis van voortgeschreden inzicht hebben erkend dat deze standaard hier niet van toepassing is.
€ 3,5 miljoen grotendeels kunnen worden gefinancierd met bankkrediet (en dus niet zoals in het concept ‘ability to pay’ rapport en in afwijking van het businessplan was voorzien, uit de cashflow) en alvorens te concluderen dat [BV 3] bij een boete van maximaal € 9 miljoen maximaal € 4,3 miljoen zou moeten financieren, omtrent een en ander in contact te treden met klaagsters of meer onderzoek te dier zake te doen en de alternatieven en gevolgen daarvan in het rapport uiteen te zetten."
- het verwijt dat appellanten er ten onrechte van zijn uitgegaan dat [BV 3] additionele financiering kan aantrekken zonder dat zij dit uitgangspunt hebben gemotiveerd;
- de klacht dat appellanten een onrealistische correctie hebben toegepast op het projectierisico en een ondergrens voor de solvabiliteit hebben vastgesteld zonder een en ander afdoende te motiveren.
Het vorengaande neemt niet weg, dat een overweging in het [naam 4]-rapport over de op een dergelijk onderzoek van toepassing zijnde regelgeving en de te maken keuzes in de procedure, waar duidelijke standaarden ontbreken, niet misstaan zou hebben.