In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 29 januari 2018, waarin een klacht tegen betrokkene, een registeraccountant, ongegrond werd verklaard. De klacht betrof de goedkeurende controleverklaringen die betrokkene had afgegeven bij de jaarrekeningen van twee vennootschappen, [naam 4] en [naam 5], in 2012. Appellante stelde dat betrokkene onware verklaringen had afgelegd en daarmee de financiële benadeling van de Vereniging, de aandeelhouder van [naam 4], minder zichtbaar had gemaakt. De accountantskamer oordeelde dat de klacht niet-ontvankelijk was voor zover deze ter zitting was uitgebreid en dat de aanvankelijke klacht ongegrond was. Appellante voerde in hoger beroep aan dat de accountantskamer de klacht onjuist had weergegeven en dat zij de inhoud van nadere stukken had genegeerd. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de accountantskamer de klacht correct had weergegeven en dat appellante niet voldoende had onderbouwd waarom de accountantskamer de nadere stukken had moeten meenemen. Het College verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de accountantskamer.