In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring, die appellante had ingediend in het kader van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) voor de periode van januari tot en met maart 2016. De minister had de aanvraag deels toegewezen en deels afgewezen, waarna appellante bezwaar had aangetekend. Het bestreden besluit van de minister werd door appellante als onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid bestempeld. Tijdens de hoorzitting heeft appellante haar standpunten toegelicht, maar de minister bleef bij zijn afwijzing, stellende dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij technisch nieuwe programmatuur ontwikkelde.
Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de minister in zijn besluit niet voldoende inging op de specifieke feiten en omstandigheden die appellante had aangedragen. Het College oordeelde dat de motivering van de minister niet voldeed aan de vereisten van zorgvuldigheid en dat appellante wel degelijk technische knelpunten had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. Het College heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1002,-.