Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 5 april 2017 op het hoger beroep van:
[naam] , te [plaats] , appellant
Procesverloop in hoger beroep
van 3 juni 2016, met nummers 15/2729 en 15/2730 Wtra AK
(www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2016:43).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellant bestrijdt dat sprake is van misbruik van tuchtprocesrecht, misbruik van bevoegdheid en van strijd met het beginsel van ne bis in idem. De accountantskamer heeft de nu aan de orde zijnde klacht ten onrechte vereenzelvigd met de eerder door appellant ingediende klachten. Er is geen sprake van herhaling van zetten, zoals de accountantskamer ten onrechte heeft geoordeeld. De weigering van betrokkenen om naar aanleiding van het verzoek van appellant in november 2015 onderzoeksmateriaal te overleggen en de door het Bureau Financieel toezicht (BFT) op 3 december 2015 overgelegde stukken zijn volgens appellant aan te merken als andere feiten die ten tijde van de eerdere klachtprocedures tegen betrokkenen niet bekend waren en waarop een nieuw zelfstandig vermoeden kan worden gebaseerd. Dit geldt ook voor de uitlating van betrokkene [betrokkene 1] op de zitting van 19 april 2016 van het College. Appellant bestrijdt voorts dat hij het bewijs moet leveren dat BFT stukken heeft achtergehouden, omdat daarmee voorbijgegaan wordt aan de essentie van de klacht, namelijk dat betrokkenen naar aanleiding van het verzoek van appellant van november 2015 hebben geweigerd om onderzoeksmateriaal te overleggen waaruit de juistheid blijkt van hun beschuldigingen dat er € 263.000 aan derdengelden is onttrokken en aanzienlijke bewaringstekorten waren ontstaan, en daarnaast dat uit de op 3 december 2015 overgelegde stukken eenduidig en ondubbelzinnig blijkt dat betrokkenen deze beschuldigingen op geen enkele wijze met een berekening hebben onderbouwd.