ECLI:NL:CBB:2023:257

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
21/893
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring tuchtklacht accountants

Op 30 mei 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een tuchtklacht door de accountantskamer. De klacht was ingediend door [naam 1], die eerder al klachten had ingediend over de gedragingen van betrokkenen, die als registeraccountant waren ingeschreven bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De accountantskamer had de klacht op 9 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard op grond van het ne bis in idem-beginsel, omdat de gedragingen waarover geklaagd werd al eerder waren beoordeeld. Het College heeft in zijn beoordeling bevestigd dat de klacht van [naam 1] overeenkomt met eerdere klachten en dat het ne bis in idem-beginsel aan behandeling van de klacht in de weg staat. Het College heeft de accountantskamer in haar oordeel gevolgd en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het ne bis in idem-beginsel in tuchtprocedures en de noodzaak voor klagers om nieuwe en niet eerder behandelde klachten in te dienen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/893

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 mei 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] , te [plaats 1] , appellant

tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 juli 2021, gegeven op een klacht door appellant ingediend tegen
[naam 2] RA,
[naam 3] RAen
[naam 4] RA, betrokkenen
(gemachtigden: mr. F.C.M. van der Velden en mr. A.O. Salkazanova)

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] ( [naam 1] ) heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de accountantskamer van 9 juli 2021 (ECLI:NL:TACAKN:2021:45).
Betrokkenen hebben een schriftelijke reactie op het hogerberoepschrift gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2023.
[naam 1] heeft aan de zitting deelgenomen. Betrokkenen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die als hier ingelast wordt beschouwd. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Betrokkenen zijn als registeraccountant ingeschreven in het register van de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA).
1.3
[naam 1] is werkzaam geweest voor de gemeente [gemeente] als Directeur uitvoering [naam 5] van de dienst [naam 6] .
1.4
De directie van het [naam 7] (opvolger van [naam 6] ) van de gemeente [gemeente] heeft [naam 8] N.V. eind 2013 opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de feitelijke gang van zaken met betrekking tot mogelijke onregelmatigheden in relatie tot [naam 1] en aan hem gelieerde (rechts)personen over de periode 2009-2013. Betrokkenen zijn allen betrokken geweest bij deze opdracht en hebben op 17 juli 2015 een rapport uitgebracht.
1.5
[naam 1] heeft op 11 maart 2021 bij de accountantskamer een tuchtklacht tegen betrokkenen ingediend.
1.6
De voorzitter van de accountantskamer heeft de klacht bij uitspraak van 26 maart 2021 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de voorzitter geoordeeld dat [naam 1] datgene waarover de accountantskamer in haar uitspraken van 23 april 2018 (ECLI:NL:TACAKN:2018:22) en 22 maart 2019 (ECLI:NL:TACAKN:2019:22) reeds heeft geoordeeld niet opnieuw aan de orde kan stellen in een nieuwe klacht.
1.7
Tegen deze uitspraak is [naam 1] in verzet gekomen. Hij heeft in zijn verzetschrift betoogd dat het ne bis in idem-beginsel in dit geval niet van toepassing is. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat betrokkenen in strijd hebben gehandeld met de plicht om in een tuchtprocedure juiste en volledige informatie te verschaffen.
1.8
De uitspraak van 26 maart 2021 is door het doen van verzet komen te vervallen en de klacht is op een openbare zitting behandeld.

Uitspraak van de accountantskamer

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van de accountantskamer, welke weergave door partijen niet wordt bestreden, houdt in dat betrokkenen hebben gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels. [naam 1] verwijt betrokkenen het volgende:
a. het door betrokkenen opgestelde rapport bevat bevindingen, classificaties, kwalificaties en conclusies die onjuist en onzorgvuldig zijn;
b. betrokkenen hebben [naam 1] ten onrechte geen inzage geboden in het aan de voorlopige bevindingen ten grondslag liggende materiaal;
c. betrokkenen hebben, ondanks een daartoe op 9 december 2013 gedane toezegging, de bevindingen met betrekking tot het handelen van [naam 1] niet op juistheid en volledigheid geverifieerd door middel van het voorleggen van de conceptbevindingen.
2.2
Bij de bestreden uitspraak van 9 juli 2021 heeft de accountantskamer de klacht niet-ontvankelijk verklaard, omdat die betrekking heeft op gedragingen van betrokkenen waarover reeds eerder is geklaagd, en dit op grond van het ne bis in idem-beginsel niet is toegestaan. Verder is naar het oordeel van de accountantskamer in dit geval sprake van misbruik van tucht(proces)recht.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
In zijn hogerberoepschrift richt [naam 1] zich allereerst tegen het oordeel van de accountantskamer dat de klacht niet-ontvankelijk is in verband met het beginsel van ne bis in idem. Er is volgens hem geen sprake van opnieuw klagen over hetzelfde handelen of nalaten, omdat de verweten gedragingen volgens hem niet identiek zijn. Er is een belangrijk verschil tussen een klacht over onvoldoende onderzoek en een klacht over onjuiste dan wel onzorgvuldige rapportage (iets opschrijven, wetende dat het niet correct is).
3.2
Volgens vaste rechtspraak van het College (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2017, ECLI:NL:CBB:2017:339) kan gelet op de eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde, en met name het daaruit voortvloeiende beginsel van ne bis in idem, niet andermaal worden geklaagd over gedragingen die reeds eerder voorwerp waren van een inhoudelijke beoordeling door de tuchtrechter.
3.3
De eerste klacht van 28 oktober 2016 bevatte - voor zover hier van belang - de volgende klachtonderdelen:
1. Het onderzoek is gebrekkig; het rapport is niet goed te begrijpen zonder nadere gegevens, die niet zijn opgenomen in het rapport.
2. Betrokkenen hebben geen oog gehad voor de objectieve waarheidsvinding en uitsluitend het belang van de opdrachtgever gediend.
3. Het rapport geeft geen evenwichtige weergave van de feiten en omstandigheden in de juiste context. Hierdoor wordt de objectieve waarheidsvinding door de rechter belemmerd.
4. Betrokkenen hebben onvoldoende hoor en wederhoor toegepast en zich onvoldoende rekenschap gegeven van het wederhoorcommentaar van [naam 1] .
5. Betrokkenen hebben verkeerde conclusies verbonden aan het wederhoorcommentaar van [naam 1] .
6. [naam 1] heeft ten onrechte niet de gelegenheid gekregen om stukken of bescheiden (zoals gespreksverslagen van de interviews) in te zien.
7. Met toestemming van [naam 9] wordt een ondeugdelijk en onvolledig conceptrapport gebruikt in een lopende juridische procedure, zodat de objectieve waarheidsvinding wordt belemmerd.
8. Het rapport bevat ten onrechte geen voorbehouden of beperkingen.
11. [naam 1] heeft het definitieve rapport niet ter beschikking gekregen.
3.4
De accountantskamer heeft bij uitspraak van 23 april 2018 alle onderdelen van de klacht van 28 oktober 2016 ongegrond verklaard. De accountantskamer heeft daarbij klachtonderdelen 1 t/m 5 en 8 tezamen beoordeeld, onder de kop ‘ondeugdelijk onderzoek/onzorgvuldige rapportage’.
3.5
Bij uitspraak van 11 juni 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:228) heeft het College het hoger beroep tegen de uitspraak van 23 april 2018 ongegrond verklaard.
3.6
De tweede klacht van 20 november 2017 bevatte - voor zover hier van belang - de volgende klachtonderdelen:
2. Het onderzoek mist een deugdelijke grondslag nu het een feitenonderzoek is dat geen ruimte biedt voor conclusies. Ook is niet duidelijk aan welke richtlijnen is getoetst.
6. Betrokkenen zijn voorbij gegaan aan het feit dat [naam 1] niet alle facturen heeft geaccordeerd en dat de facturen mede door anderen zijn geaccordeerd.
8. Betrokkenen hebben geen aandacht besteed aan ontlastende informatie.
9. Betrokkenen hebben niet onderzocht of [gemeente] wist van de zogenaamde valse facturen en het accepteren daarvan.
46. In het rapport is een dusdanige opbouw en structuur gekozen dat niet de feiten, maar het oordeel van [naam 9] centraal staat.
48. Betrokkenen hebben gehandeld in strijd met de afspraak door hun conceptbevindingen niet eerst aan [naam 1] voor te leggen.
3.7
In de uitspraak van 22 maart 2019 heeft de accountantskamer klachtonderdeel 2 deels ongegrond en deels niet-ontvankelijk, klachtonderdeel 6 ongegrond en de klachtonderdelen 8, 9, 46 en 48 niet-ontvankelijk verklaard.
3.8
Bij uitspraak van 2 maart 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:219) heeft het College het hoger beroep tegen de uitspraak van 22 maart 2019 ongegrond verklaard.
3.9
Het College stelt vast dat met de uitspraken van het College van 11 juni 2019 en 2 maart 2021 definitief is beslist op de klachten van 28 oktober 2016 en 20 november 2017.
Wat [naam 1] in onderhavige klacht van 11 maart 2021 aan de orde stelt, komt overeen met wat hij reeds eerder, in de hiervoor onder 3.3 en 3.6 omschreven klachten, heeft aangevoerd. Daartoe wordt overwogen dat het onderzoek en de rapportage niet van elkaar zijn te scheiden en door dezelfde accountants zijn verricht. Dit betekent voor de onderhavige procedure dat [naam 1] over de wijze waarop is gerapporteerd in deze procedure niet nogmaals een oordeel kan verkrijgen.
3.1
Het College is daarom van oordeel dat het ne bis in idem-beginsel aan behandeling van de klacht in de weg staat. De accountantskamer heeft de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.11
Nu reeds op grond van het ne bis in idem-beginsel de klacht terecht niet-ontvankelijk is verklaard, laat het College een bespreking van de door [naam 1] aangevoerde gronden tegen de andere door de accountantskamer gehanteerde, alternatieve ontvankelijkheidsgrond achterwege. Dat kan namelijk niet leiden tot een andere uitkomst van het hoger beroep.
4. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
5. De beslissing op dit hoger beroep berust mede op hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak accountants.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. H.S.J. Albers en mr. D. Brugman, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.
w.g. J.L.W. Aerts w.g. H.G. Egter van Wissekerke