Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2017 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de staatsecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
[naam 1] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van appellante. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder bij brief van 20 februari 2017 een aantal vragen gesteld.
Overwegingen
8. Bij verkoop of verhuur van hun bedrijf of een gedeelte ervan kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen die voldoen aan lid 1 van dit artikel, het recht op betalingsrechten overeenkomstig lid 1 van dit artikel door middel van een contract dat is ondertekend vóór de overeenkomstig artikel 78, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vast te stellen uiterste datum voor het indienen van een aanvraag in 2015 overdragen aan een of meer landbouwers, mits deze landbouwers voldoen aan de voorwaarden van artikel 9 van deze verordening.
T-220/04). Accordingly, the principle can also be applied for Article 24(1)(b) and Article 24(4) of Regulation (EU) No 1307/2013. This can be illustrated by the following two examples:
(…)
15 mei 2013 fruit, groenten, consumptieaardappelen, pootaardappelen, siergewassen of voor de productie van wijn bestemde druiven hebben geteeld in aanmerking voor betalingsrechten. Dit is geregeld in het eerste lid van artikel 2.6.
24 mei 2007, Maatschap Schonewille-Prins, C-45/05, ECLI:EU:C:2007:296, punt 45). Het is vaste rechtspraak van het Hof dat de Uniewetgever op het gebied van het gemeenschappelijk landbouwbeleid over een discretionaire bevoegdheid beschikt en dat de rechter bij toetsing van die bevoegdheid enkel kan nagaan of een op dit gebied vastgestelde maatregel kennelijk ongeschikt is ter bereiking van het door de bevoegde instelling nagestreefde doel (zie bijvoorbeeld het arrest inzake Maatschap Schonewille-Prins, hiervoor aangehaald, punt 46, en de uitspraak van het College van 18 juni 2015, ECLI:NL:CBB:2015:223). Alleen het Hof komt uiteindelijk de bevoegdheid toe om de maatregel ongeldig te verklaren.
15 mei 2013 ten minste 0,3 hectare fruit, groente, consumptie- en/of pootaardappelen of siergewassen heeft geteeld of een wijngaard van ten minste 0,3 ha heeft geëxploiteerd en dat zij nooit heeft beschikt over toeslagrechten in eigendom of gehuurd en wel uiterlijk
15 mei 2013 aantoonbaar bepaalde landbouwactiviteiten heeft verricht. Dit betekent dat appellante evenmin op grond van artikel 24, eerste lid, derde alinea en onder a, sub i, van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling, en artikel 24, eerste lid, derde alinea en onder c, van Verordening 1307/2013, gelezen in samenhang met artikel 2.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Uitvoeringsregeling in aanmerking komt voor toewijzing van betalingsrechten.