Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 1] , te [plaats] , appellant
(gemachtigde: [naam 2] ),
de minister van Economische Zaken(de minister),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 11 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die aan appellant was opgelegd door de minister van Economische Zaken wegens overtreding van de Telecommunicatiewet. De minister had een boete van € 7.500 opgelegd aan appellant, die als functioneel dader werd aangemerkt voor illegale radio-uitzendingen. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep ongegrond had verklaard. Het College oordeelde dat de minister de boete had opgelegd op basis van een vastgestelde gedragslijn, waarbij de basisboete voor etherpiraten op een vaste locatie € 2.500 bedraagt. Het College concludeerde dat de verhoging van de boete naar € 5.000 passend was, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden, waaronder het verhullen van de uitzendingen. De rechtbank had de boete en de last onder dwangsom in stand gelaten, maar het College vernietigde de eerdere uitspraak voor zover deze betrekking had op de hoogte van de boete en stelde deze vast op € 5.000. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 268,32 werden vastgesteld. Het griffierecht in beroep en hoger beroep, totaal € 413, werd ook aan appellant vergoed.