ECLI:NL:CBB:2016:375

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2016
Publicatiedatum
5 december 2016
Zaaknummer
15/877
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van belanghebbende tot geding inzake subsidieaanvraag en terugvordering

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van TomTom International B.V. om als partij deel te nemen aan een geding tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de minister van Economische Zaken. De zaak betreft een subsidieaanvraag in het kader van de Subsidieregeling sterktes in innovatie, waarbij de minister op 10 oktober 2015 een besluit heeft genomen dat de subsidie voor TomTom op € 0 heeft vastgesteld en een bedrag van € 168.075,- terugvorderde. TomTom heeft verzocht om als belanghebbende aan het geding deel te nemen, maar het College heeft geoordeeld dat zij niet als partij kan worden toegelaten. Het College overweegt dat de bekendmaking van het besluit aan TomTom niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, omdat het besluit enkel aan de penvoerder, Talking Trends, was verzonden. De machtiging die TomTom aan de penvoerder had gegeven was niet specifiek genoeg om te concluderen dat deze ook de subsidievaststelling omvatte. Het College concludeert dat TomTom binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 10 oktober 2015, maar dat dit niet leidt tot toelating als partij in het geding. De beslissing van het College is dat verzoekster niet wordt toegelaten tot het geding en er is geen grondslag voor vergoeding van kosten.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/877
27356
beslissing op grond van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van

TomTom International B.V., te Amsterdam, verzoekster

(gemachtigden: mr. M. de Rijke en mr. B. van de Pal),
om haar in de gelegenheid te stellen als partij deel te nemen aan het geding bij dit College aanhangig onder zaaknummer 15/877 tussen de Universiteit van Amsterdam (UvA) als appellante en de minister van Economische Zaken (minister) als verweerder (zie; ECLI:NL:CBB:2016:376

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster is één van de deelnemers in het samenwerkingsverband "Hyperlocal Service Platform". Bij besluit van 15 oktober 2010 heeft de minister op grond van de Subsidieregeling sterktes in innovatie voor dit project subsidie verleend aan de deelnemers in dit samenwerkingsverband tot een bedrag van maximaal € 769.331,-. De minister heeft vervolgens voorschotten op de verleende subsidie aan Talking Trends B.V. (Talking Trends) als penvoerder van het samenwerkingsverband betaald.
Bij besluit van 13 december 2013 (het primaire besluit in het geding) heeft de minister de subsidie voor het project vastgesteld op een totaalbedrag van € 453.888,-. Daarbij is het subsidiebedrag voor Talking Trends vastgesteld op € 212.603,- en voor de UvA op € 121.659,-. De minister heeft bij genoemd besluit een bedrag van € 238.509,- als onverschuldigd betaalde voorschotten van Talking Trends teruggevorderd.
Bij besluit van 17 april 2014 heeft de minister het bezwaar van Talking Trends ongegrond verklaard, waartegen Talking Trends beroep heeft ingesteld bij het College. Bij uitspraak van 7 juli 2015 (14/317, ECLI:NL:CBB:2015:258) heeft het College het besluit van 17 april 2014 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak van het College.
2. Het geding waaraan verzoekster wil deelnemen heeft betrekking op het besluit van 10 oktober 2015 (het bestreden besluit in het geding). Bij dit besluit heeft de minister de bij besluit van 13 december 2013 ten behoeve van de UvA vastgestelde subsidie met 50% verlaagd. Bijlage 1 bij het besluit van 10 oktober 2015 bevat een opstelling van de verdeling van de voorschotten over de deelnemers en de vaststelling van de subsidiebedragen per deelnemer in het samenwerkingsverband. Uit deze bijlage blijkt dat de subsidie voor verzoekster “Cf. brief d.d. 13-12-2013” is vastgesteld op € 0 en dat (het aandeel in) de terugvordering van verzoekster € 168.075,- bedraagt.
3. De UvA heeft tegen het besluit van 10 oktober 2015 beroep ingesteld bij het College. Bij brief van 11 mei 2016 heeft verzoekster verzocht in de gelegenheid te worden gesteld op de voet van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij aan het geding tussen de UvA en de minister deel te nemen. Het College heeft verzoekster hierover ter zitting op 24 mei 2016 gehoord.
4. Verzoekster heeft gesteld dat TomTom Places Development B.V. op 11 februari 2016 een aanmaning van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft ontvangen waarin onder meer het volgende stond vermeld:
“Met mijn besluit van 13 december 2013 heb ik de subsidie voor het project “Hyperlocal Service Platform” vastgesteld. Daarbij heb ik u gemeld dat € 168.075,00 aan onverschuldigd betaalde subsidie resteerde. Ik heb u toen verzocht om dat bedrag binnen 6 weken terug te betalen.
Bij controle is gebleken dat Rijksdienst voor Ondernemend Nederland het verschuldigde bedrag nog niet heeft ontvangen. U bent daarom in verzuim.
Ik verzoek u nogmaals het verschuldigde bedrag binnen twee weken na verzending (…).”
Verzoekster heeft aangevoerd dat hierop een e-mailwisseling is gevolgd tussen haar en RVO, omdat verzoekster niet bekend was met het vaststellingsbesluit van 13 december 2013, noch met het genoemde verzoek om terugbetaling en zij het genoemde subsidiebedrag ook niet van Talking Trends heeft ontvangen. RVO heeft verzoekster in een e-mailbericht van 17 februari 2016 verwezen naar de vaststellingsbrief en daarbij als bijlage de beslissing op bezwaar van 10 oktober 2015 meegestuurd, waarin het bedrag van € 168.075,- wordt genoemd. Verzoekster heeft verder gesteld dat zij zich vrijwel meteen na de aanvang van het project uit het project heeft teruggetrokken, omdat zij zich niet kon vinden in de financiële voorwaarden die Talking Trends stelde. Er is geen samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen. Verzoekster heeft geen voorschotten ontvangen en geen declaraties voor subsidie ingediend. Zij betoogt dat zij erop heeft vertrouwd en heeft mogen vertrouwen dat Talking Trends als penvoerder RVO van deze wijziging (haar terugtrekking uit het project) op de hoogte zou stellen.
5. De minister heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het besluit van 13 december 2013 ook een vaststelling van de subsidie ten aanzien van verzoekster behelst. Naar het oordeel van het College berust dit standpunt van de minister op een verkeerde lezing van dat besluit. Het College overweegt daartoe dat verzoekster in het vaststellingsbesluit van 13 december 2013 niet wordt genoemd, ook niet in de specificatie per deelnemer in het samenwerkingsverband van het bedrag waarop de subsidie werd vastgesteld. De volgens de minister te veel betaalde voorschotten worden in dat besluit als geheel van de penvoerder teruggevorderd. Het besluit van 13 december 2013 bevat naar tekst en inhoud geen duidelijk aanknopingspunt voor de conclusie dat hiermee de subsidie van TomTom is vastgesteld op
€ 0. Dat de minister mogelijk de bedoeling heeft gehad om ook de subsidie voor deze deelnemer vast te stellen doet niet eraan af dat dit geen neerslag heeft gevonden in het besluit van 13 december 2013. Anders dan in de hiervoor genoemde aanmaning van 11 februari 2016 van RVO staat vermeld, is in het besluit van 13 december 2013 niet opgenomen dat voor verzoekster een bedrag van € 168.075,- aan onverschuldigd betaalde voorschotten resteerde en heeft RVO in het besluit van 13 december 2013 ook niet aan verzoekster verzocht om dat bedrag terug te betalen.
6. Het College stelt vast (zie hiervoor onder 2) dat in bijlage 1 bij het besluit van
10 oktober 2015 staat vermeld dat de subsidie voor verzoekster € 0 bedraagt en dat van verzoekster het bedrag van € 168.075,- wordt teruggevorderd. Naar het oordeel van het College behelst het besluit van 10 oktober 2015 dan ook ten aanzien van verzoekster de vaststelling van de subsidie en de terugvordering van € 168.075,- als onverschuldigd betaalde voorschotten.
7. In artikel 6:7 van de Awb is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Zoals het College eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 februari 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BH3798) volgt uit artikel 2:1 van de Awb, mede gelet op de wetsgeschiedenis, dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. Indien het bestuursorgaan in een zaak weet dat een gemachtigde optreedt, dan zal toezending van een besluit in die zaak uitsluitend aan de belanghebbende zelf normaliter tot gevolg hebben dat niet kan worden gesproken van een bekendmaking op de voorgeschreven wijze, zodat de bezwaartermijn niet is gaan lopen. Een verplichting van het bestuursorgaan tot het toezenden van stukken aan een ander dan de belanghebbende zelf kan evenwel uitsluitend worden aangenomen indien het bestuursorgaan door de belanghebbende ervan op de hoogte is gesteld dat in de desbetreffende zaak een gemachtigde optreedt.
8. Niet in geschil is dat het besluit van 10 oktober 2015 door de minister is toegezonden aan Talking Trends en de UvA. De vraag rijst of met de verzending van dat besluit aan Talking Trends een juiste wijze van bekendmaking ten aanzien van verzoekster overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb heeft plaatsgevonden. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt. In zijn uitspraak van 24 maart 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:85) heeft het College overwogen dat het bestuursorgaan het primaire besluit op juiste wijze heeft bekendgemaakt door het (uitsluitend) toe te zenden aan de penvoerder. Het College heeft daartoe van belang geacht dat gebleken is dat de deelnemers in dat samenwerkingsverband bij hun subsidieaanvraag hebben verklaard hun penvoerder te machtigen namens hen deze aanvraag in te dienen en namens hen op te treden in alle aangelegenheden die betrekking hebben op de aanvraag, het projectbeheer en de subsidievaststelling. Uit de door de minister in onderhavige zaak overgelegde op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt niet meer dan dat verzoekster, als deelnemer in het samenwerkingsverband, bij de subsidieaanvraag heeft verklaard de penvoerder Talking Trends te machtigen om het project Hyperlocal in te dienen bij Agentschap NL (thans Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) “en de verdere correspondentie hierover te voeren”. Gelet op de gevolgen van het optreden van een gemachtigde – het contact met een belanghebbende verloopt in beginsel via die gemachtigde en besluiten moeten aan de gemachtigde (en niet de belanghebbende) worden toegezonden – dient de gegeven machtiging voldoende specifiek en duidelijk te zijn. Uit de machtiging moet blijken in welke aangelegenheden de penvoerder gemachtigd is om op te treden namens de deelnemers. De machtiging van de penvoerder in de onderhavige subsidieaanvraag tot het voeren van de verdere correspondentie is, anders dan in de zaak die heeft geleid tot evenbedoelde uitspraak van het College, onvoldoende specifiek en duidelijk om daaruit te kunnen opmaken dat daarin tevens een machtiging inzake de subsidievaststelling ligt besloten. Een dergelijke machtiging ligt evenmin besloten in het ten tijde van de aanvraag geldende artikel 51 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, waarin is bepaald dat indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, zij hun aanvraag tot subsidievaststelling indienen via de penvoerder.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met de toezending van het besluit van 10 oktober 2015 aan Talking Trends geen bekendmaking aan verzoekster overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb heeft plaatsgevonden.
9. Verzoekster heeft verklaard dat haar het besluit van 10 oktober 2015 als bijlage bij een e-mailbericht van RVO van 17 februari 2016 is toegezonden. De vraag rijst of daarmee het besluit van 10 oktober 2015 aan verzoekster overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 2:14, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Daarbij geldt dat de geadresseerde duidelijk kenbaar moet hebben gemaakt bereikbaar te zijn voor het bericht of de berichten waar het om gaat. Het College verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4797). Uit de ter zitting overgelegde e-mailberichten blijkt dat verzoekster naar aanleiding van de ontvangen aanmaning van 11 februari 2016 heeft verzocht om een kopie van het originele besluit van 13 december 2013 te mailen. In reactie hierop heeft RVO het besluit van 10 oktober 2015 aan verzoekster toegezonden en om betaling van het in het besluit vermelde en teruggevorderde bedrag van € 168.075,- verzocht. Naar het oordeel van het College heeft verzoekster door te verzoeken om haar een kopie van het originele besluit te mailen duidelijk kenbaar gemaakt dat zij langs de elektronische weg bereikbaar is voor de berichten waar het om gaat. Vast staat dat verzoekster het e-mailbericht van 17 februari 2016 met de bijlage heeft ontvangen. De minister heeft het besluit van 10 oktober 2015 dus op 17 februari 2016 op de juiste wijze, overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb, bekend gemaakt.
Uit het voorgaande volgt dat de bezwaartermijn van zes weken op 18 februari 2016 is aangevangen. Daarmee rijst de vraag of verzoekster binnen deze termijn bezwaar heeft gemaakt. Verzoekster heeft bij e-mailbericht van 29 februari 2016 aan RVO meegedeeld dat de penvoerder Talking Trends schriftelijk heeft bevestigd dat hij geen voorschotten heeft doorbetaald aan TomTom en dat RVO haar vordering derhalve rechtstreeks met Talking Trends dient te verrekenen. RVO heeft bij e-mailbericht van 1 maart 2016 – na intern overleg met de juridische afdeling – aan verzoekster meegedeeld dat de vordering door TomTom moet worden voldaan en dat de omstandigheid dat de voorschotten niet zijn doorbetaald een kwestie betreft die TomTom met Talking Trends moet oplossen. Naar het oordeel van het College had de minister het e-mailbericht van TomTom van 29 februari 2016 moeten opvatten als bezwaar tegen het besluit van 10 oktober 2015. Uit de e-mailcorrespondentie tussen verzoekster en RVO komt duidelijk naar voren dat verzoekster zich niet kon verenigen met dit terugvorderingsbesluit en daarbij ook heeft onderbouwd waarom dat het geval is. Hoewel de minister (RVO) bij e-mailbericht van 1 maart 2016 op het e-mailbericht van verzoekster van 29 februari 2016 heeft gereageerd, heeft hij dit bericht naar het oordeel van het College ten onrechte niet opgevat als bezwaarschrift tegen het besluit van 10 oktober 2015. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoekster binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt.
10. Artikel 8:26 Awb geeft het College de bevoegdheid om tot de sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. Het College heeft eerder overwogen (uitspraak van 22 juni 2012, ECLI:NL:CBB:2012:BW9146) dat artikel 8:26 van de Awb niet is bedoeld om belanghebbenden als partij toe te laten die verwijtbaar verzuimd hebben om bezwaar of administratief beroep in te stellen en op die wijze artikel 6:13 van de Awb te omzeilen. Tot het geding kan steeds worden toegelaten de derde wiens belang tegengesteld is aan dat van de eiser en die door toewijzing van het beroep in een nadeliger positie zou komen te verkeren, ook zonder dat deze derde eerst aan een bezwaarschriftprocedure of beroepsprocedure in eerste aanleg heeft deelgenomen. Van zo’n situatie is in dit geval geen sprake. Zoals hiervoor is overwogen, komt verzoekster op tegen een besluit waartegen zij bezwaar heeft gemaakt, op welk bezwaar door het bestuursorgaan nog niet is beslist.
11. De slotsom is dat verzoekster niet als partij kan worden toegelaten.
12. Voor een vergoeding van de kosten die verzoekster in verband met het onderhavige verzoek heeft gemaakt ziet het College geen grondslag.

Beslissing

Het College bepaalt dat verzoekster niet wordt toegelaten tot het geding.
Aldus genomen door mr. R.R. Winter, mr. A. Venekamp en mr. H.L. van der Beek, in tegenwoordigheid van mr. A. Graefe als griffier, op 24 mei 2016 .
w.g. R.R. Winter De griffier is buiten staat de beslissing te ondertekenen.