Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2015 in de zaak tussen
Talking Trends B.V., te Amsterdam, appellante
(gemachtigde: [naam 1] ),
de minister van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
Voor appellante zijn verschenen haar gemachtigde en [naam 2] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Vervolgens heeft de UvA op verzoek van verweerder op 26 november 2013 een verzoek tot vaststelling van subsidie voor haar projectbijdrage ingediend, waarin zij een subsidie van
€ 122.351,- heeft aangevraagd.
Verweerder heeft niet gereageerd op de door appellante extra gemaakte kosten die zij in de eindrapportage heeft gemotiveerd en is niet ingegaan op het verzoek van appellante om hierover voorafgaand aan het vaststellingsbesluit in gesprek te gaan.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
(…)
-SII innovatiesamenwerkingsverband: een samenwerkingsverband dat is opgericht voor de uitvoering van een SII innovatieproject dat bestaat uit ten minste twee niet in een groep verbonden partijen, waarbij ten minste één van de partijen een in Nederland gevestigde ondernemer is en een andere partij een ondernemer ofwel een onderzoeksorganisatie is.
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een deelnemer in een SII innovatiesamenwerkingsverband dat een SII innovatieproject uitvoert.
(…)
De penvoerder is een ondernemer die deelneemt aan een SII innovatiesamenwerkingsverband."
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
- penvoerder: de door het samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of organisatie;
(…)
- samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten, niet zijnde een vennootschap;
(…)
1. Een subsidie wordt verstrekt aan een in Nederland gevestigde natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap die voor eigen rekening en risico activiteiten uitvoert.
(…)
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over:
(…)
c. een samenwerkingsverband en de penvoerder van het samenwerkingsverband;
(…)
Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag in via een penvoerder.
(…)
Indien de subsidie wordt verstrekt aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt Onze Minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.
(…)
(…)
2. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verstrekt Onze Minister de voorschotten via de penvoerder aan de subsidie-ontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidie-ontvanger.
(…)
1. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dienen zij hun aanvraag tot subsidievaststelling in via de penvoerder.
2. Indien subsidie-ontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, betaalt Onze Minister het subsidiebedrag via de penvoerder aan de subsidie-ontvanger. Deze betaling geldt als betaling aan de subsidie-ontvanger."
Het College is niettemin van oordeel dat appellant een procesbelang heeft en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking. In de eerste plaats zijn de subsidies weliswaar aan de afzonderlijke deelnemers toegekend, maar in het kader van een geïntegreerd project dat in samenwerking tussen de deelnemers wordt uitgevoerd. Hierdoor kan de omvang van de gerealiseerde inbreng van een deelnemer gevolgen hebben voor de omvang van de gerealiseerde inbreng van een andere deelnemer en daarmee voor het vast te stellen subsidiebedrag. Daarnaast heeft appellante in de eindrapportage die ten behoeve van de vaststellingsaanvraag is opgesteld, uitgebreid uiteengezet dat zij door de gestelde niet gerealiseerde bijdrage van de UvA aanzienlijke extra kosten heeft moeten maken. Daarbij heeft zij aangegeven (p. 32) dat zij deze extra kosten nog niet in de vaststellingsaanvraag heeft opgenomen omdat zij eerst een beoordeling door verweerder wenst van de eindrapportage, in het bijzonder van hetgeen daarin over de UvA is gesteld. Pas daarna zou zij met een gedetailleerde uitwerking van de eigen kosten komen. Gelet hierop had het voor verweerder duidelijk moeten zijn dat de vaststellingsaanvraag geen definitief karakter had maar veeleer was aan te merken als een verzoek van appellante aan verweerder om tot een beoordeling van het project en de gerealiseerde bijdrage van deelnemers te komen, in het bijzonder van de UvA, teneinde daarna tot een definitieve subsidievaststelling te komen. In dit licht is niet uit te sluiten, zoals door de gemachtigde van verweerder ter zitting is bevestigd, dat een heroverweging van deze beoordeling nog leidt tot een wijziging van de vastgestelde subsidiabele kosten van de verschillende deelnemers in het project en tot een verhoging van de vastgestelde subsidie van appellante. Appellante kan derhalve met het beroep in een materieel gunstiger positie raken en heeft daarbij een procesbelang.
Beslissing
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan appellante te vergoeden.
7 juli 2015.