Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2016 in de zaak tussen
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
Procesverloop
€ 508.821,- aan onverschuldigd betaalde subsidie van Mosselzaad Bedrijf teruggevorderd.
[naam 1] en [naam 2] .
Overwegingen
– kort gezegd en voor zover hier van belang – dat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het beheer en de controle van de operationele programma’s in het bijzonder door onregelmatigheden te voorkomen, op te sporen en te corrigeren en de onverschuldigde betaalde bedragen terug te vorderen, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. Artikel 105 van Verordening 1083/2006 bepaalde – kort gezegd en voor zover hier van belang – dat deze verordening geen afbreuk doet aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke intrekking, van bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen of van projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die de Commissie heeft goedgekeurd op grond van Verordening 1260/1999; de betrokken regelgeving blijft derhalve van toepassing op de bijstand of de projecten totdat deze worden afgesloten.
15 juni 2004, nr. TRCJZ/2004/3808, houdende wijziging van de Regeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij 2000 in verband met subsidie voor innovatie in aquacultuur (Stcrt. 18 juni 2004, nr. 114) is de Tijdelijke regeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij 2000 gewijzigd en vervangen door de Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur (de Regeling). Deze regeling is gebaseerd op artikel 15 van Verordening 2792/1999 en de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies.
€ 508.821,- voor het project “Alternatieve winning mosselzaad” (het project).
24 september 2007.
28 september 2011.
– kort gezegd – dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen, maar die situatie doet zich hier niet voor. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit is namens verweerder in bezwaar genomen, zij het dat degene die het bestreden besluit heeft genomen niet ook het primaire besluit heeft genomen en evenmin aan hem onderschikt is. Van strijd met artikel 10:3, eerste en derde lid, van de Awb dan wel artikel 7:11 van de Awb is dan ook geen sprake.
€ 508.821,- onverschuldigd aan Mosselzaad Bedrijf is betaald.
nr. 3, p. 21) wordt hieromtrent opgemerkt dat het veelal nodig zal zijn vast te stellen dat de gesubsidieerde activiteit is verricht en dat de opgelegde verplichtingen zijn nageleefd. Bij deze subsidievaststelling is het bestuursorgaan gebonden aan hetgeen in de subsidieverlening is bepaald. Indien de subsidieontvanger de bij de verlening omschreven activiteit heeft verricht en ook overigens niet in gebreke is, moet de subsidie worden vastgesteld op het bedrag dat in de subsidieverlening in het vooruitzicht is gesteld. De subsidievaststelling geeft de ontvanger een definitief recht op financiële middelen en verplicht het bestuursorgaan dan ook tot betaling. In zoverre betekent de subsidievaststelling een afsluiting van de subsidieverhouding. De subsidieverlening is na de vaststelling uitgewerkt en verliest daardoor haar betekenis. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de regeling van de intrekking in de artikelen 4:48 en 4:49 van de Awb. Na de vaststelling van de subsidie is intrekking van de subsidieverlening niet meer mogelijk en kan uitsluitend de subsidievaststelling worden ingetrokken (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2012, hiervoor aangehaald, r.o. 2.9.2). Uit rechtspraak volgt dan ook dat tot intrekking of wijziging van het besluit tot subsidievaststelling dient te worden overgegaan, alvorens kan worden teruggevorderd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 13 mei 2015, ECLI:NL:CBB:2015:146, r.o. 5.2, en de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2009,
8 juli 2009 in afwijking van de hiervoor weergegeven systematiek van subsidieverstrekking de aanvraag van Prins & Dingemanse om verlening van subsidie afgewezen, nu verweerder
– zonder dat de Afdeling dit wist – reeds op 8 juli 2008 conform de nieuwe subsidieverhouding tussen verweerder en Mosselzaad Bedrijf op verzoek van Mosselzaad Bedrijf de verleende subsidie had vastgesteld. Gelet op de overdracht van alle aan de subsidieverlening verbonden rechten en plichten van Prins & Dingemanse aan Mosselzaad Bedrijf, heeft de Afdeling met haar uitspraak van 8 juli 2009 en meer in het bijzonder met de afwijzing van de aanvraag van Prins & Dingemanse om verlening van subsidie, de subsidieverhouding tussen verweerder en Mosselzaad Bedrijf afgesloten waardoor het door verweerder genomen vaststellingsbesluit van 8 juli 2008 zonder voorwerp is en aldus zijn betekenis heeft verloren. Om die reden was verweerder niet meer gehouden tot intrekking of wijziging van dat besluit over te gaan alvorens gebruik te maken van zijn terugvorderingsbevoegd van artikel 4:57, eerste lid, van de Awb.
6 oktober 2015, Firma Ernst Kollmer Fleischimport und -export, C-59/14, ECLI:EU:C:2015:660, punt 20). Daarbij heeft te gelden dat het begrip onregelmatigheid in de zin van artikel 1 van Verordening 2988/95 dezelfde betekenis heeft als het begrip onregelmatigheid in de zin van artikel 2, onder 7, van Verordening 1083/2006 en artikel 70, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 1083/2006 (zie het arrest Județul Neamț en Județul Bacău, hiervoor aangehaald, punt 34).