ECLI:NL:RVS:2009:BJ1893

Raad van State

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200808976/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • C.W. Mouton
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Subsidieverlening voor innovatief mosselzaadproject door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak gaat het om de subsidieverlening door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid West 6 B.V. voor het project "Alternatieve winning mosselzaad". De minister verleende op 30 november 2004 een subsidie van maximaal € 508.821,00 op basis van de Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur. De rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van West 6 gegrond en vernietigde het besluit van de minister van 24 september 2007, waarna zowel de minister als West 6 hoger beroep instelden bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de subsidie in strijd was met artikel 12c van de Regeling, omdat de subsidieaanvraag was ingediend na het aangaan van verplichtingen door [belanghebbende] met TNO. De minister betoogde dat de subsidie een stimulerende werking had en dat de overeenkomst met TNO niet specifiek voor het project was gesloten. De Raad van State verwierp dit betoog en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de minister werd verplicht om de subsidieaanvraag van [belanghebbende] af te wijzen.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep van West 6 niet-ontvankelijk, omdat zij geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling. De minister werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan West 6. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.

Uitspraak

200808976/1/H2.
Datum uitspraak: 8 juli 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
West 6 B.V., gevestigd te Den Helder,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 november 2008 in zaak nr. 07/2976 in het geding tussen appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 november 2004 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) op grond van de Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur (hierna: de Regeling) aan [belanghebbende] een subsidie ten bedrage van maximaal € 508.821,00 verleend voor het project "Alternatieve winning mosselzaad" (hierna: het project).
Bij besluit van 24 september 2007 heeft de minister, na vernietiging bij uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2007 (zaaknr.
200606141/1) van een eerder besluit op bezwaar, het door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid West 6 (hierna:
West 6) daartegen gemaakte bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 november 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door West 6 daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 24 september 2007 vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2008, en West 6 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2008, hoger beroep ingesteld. De minister heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 16 januari 2009. West 6 heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 26 januari 2009.
De minister en West 6 hebben ieder een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
West 6 en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2009, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. J.H. Verheul-Verkaik, werkzaam bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, en West 6, vertegenwoordigd door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, en C. Groot, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Langevelde, advocaat te Bergen op Zoom, A.J.C. van Oost en R. de Vos, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kan de minister ter stimulering van innovatie in aquacultuur op aanvraag subsidie verstrekken aan een ondernemer of een samenwerkingsverband van ondernemers voor projecten die naar het oordeel van de minister van collectief belang zijn, verder gaan dan wat normaal tot het werkterrein van een particuliere onderneming behoort en vallen in één van de in artikel 15 van de verordening (EG) nr. 2792/1999 bedoelde categorieën, waaronder het ontwikkelen van collectieve aquacultuuruitrusting.
Ingevolge artikel 12c, eerste lid, wordt subsidie niet verstrekt indien met de uitvoering van het project een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang wordt in ieder geval begrepen het aangaan van verplichtingen.
Ingevolge artikel 12h, eerste lid, beoordeelt de minister of en in welke mate het project:
a. innovatief is;
b. economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal;
c. bijdraagt aan een duurzame aquacultuur;
d. een uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere bedrijven.
Ingevolge artikel 12h, tweede lid, aanhef en onder a, stelt de minister een rangschikking op van projecten, waarbij projecten hoger worden gerangschikt naarmate deze naar het oordeel van de minister meer voldoen aan de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, genoemde criteria.
2.2. [belanghebbende] is een mosselproducerend- en verwerkend bedrijf, dat zich sedert 2003 ook bezighoudt met de invang en opkweek van mosselzaad tot uitzaaibare grootte. Op 30 augustus 2004, aangevuld op 13 september 2004, heeft [belanghebbende] een subsidie voor het project aangevraagd.
2.3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven en voor zover thans van belang, overwogen dat, nu door de minister onder een innovatief project tevens een project wordt verstaan dat een verbetering betreft, het onderhavige project van [belanghebbende], dat ziet op de doorontwikkeling van de off-bottom mosselzaadinvang en de implementatie van de techniek in de bestaande mosselproductiecyclus, door de minister terecht als innovatief is aangemerkt. De stelling van West 6 dat het project van [belanghebbende] niet innovatief is omdat het gelijk is aan het project dat West 6 zelf eerder is aangevangen, heeft de rechtbank verworpen, reeds omdat is gebleken dat de gebruikte technieken en de wijze van oogsten niet gelijk zijn. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [belanghebbende] en TNO met het aangaan van een overeenkomst op 7 februari 2003 jegens elkaar verplichtingen zijn aangegaan betreffende het project. Nu de overeenkomst dateert van vóór de datum waarop de aanvraag is ingediend en daarmee dus ook van vóór de datum waarop de ontvangst van de aanvraag is bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat de subsidie is verstrekt in strijd met het bepaalde in artikel 12c, eerste lid, van de Regeling.
2.4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [belanghebbende] en TNO met het aangaan van de overeenkomst op 7 februari 2003 jegens elkaar verplichtingen zijn aangegaan betreffende het project en dat de subsidie is verstrekt in strijd met het bepaalde in artikel 12c, eerste lid, van de Regeling. Hij voert aan dat de subsidie in overeenstemming met de doelstelling van de Regeling een stimulerende werking heeft gehad omdat die, na het doorlopen van een pilotfase, de verwezenlijking van het project heeft bevorderd. Voorts voert hij aan dat de overeenkomst van 7 februari 2003 een algemene samenwerkingsovereenkomst is die niet met het oog op het project is gesloten en dat voor het project een afzonderlijke overeenkomst is gesloten, nadat de ontvangst van de subsidieaanvraag schriftelijk aan [belanghebbende] was bevestigd.
2.4.1. De subsidieaanvraag van [belanghebbende] is door de minister op 31 augustus 2004 ontvangen, welke ontvangst bij brief van 6 september 2004 aan [belanghebbende] is bevestigd. Bij de aanvraag is een projectplan overgelegd waarin de doelstellingen van het project zijn beschreven. Daarin is vermeld dat [belanghebbende] en TNO in 2002 overeen zijn gekomen om een project uit te voeren gericht op de ontwikkeling van een alternatieve en duurzame productiemethode van mosselzaad. Dat project bestaat uit twee kernpunten, te weten (1) de verdere ontwikkeling van de off-bottom mosselzaadinvang en (2) de implementatie van deze techniek in de bestaande mosselproductiecyclus.
Bij brief van 14 november 2002 heeft TNO namens [belanghebbende] een vergunning ingevolge de Wet beheer rijkswateren aangevraagd voor het plaatsen van een installatie voor mosselzaadinvang bestaande uit 25 netten van elk 300 meter lang en drie meter diep, voorzien van ankers en drijflichamen in de westelijke Waddenzee tussen het gat van de Stier en Malzwin. Deze vergunning is door de minister van Verkeer en Waterstaat bij besluit van 8 mei 2003 aan [belanghebbende] voor onbepaalde tijd verleend. [belanghebbende] en TNO hebben op 7 februari 2003 een overeenkomst gesloten met een looptijd van 1 januari 2003 tot en met 31 december 2012, met als doelstelling de samenwerking op het gebied van de ontwikkeling en evaluatie van mosselzaadkweek zoals vastgelegd in het Programma productie en opkweek mosselzaad. In dat programma is vermeld dat het doel daarvan is het realiseren van een installatie met een productiecapaciteit van 25.000 mosseltonnen mosselzaad per jaar tegen een acceptabele kostprijs. In het projectplan is vermeld dat het deel van het project dat zich richt op de invang en opkweek van mosselzaad tot uitzaaibare grootte, in uitvoering is geweest in het seizoen 2003 en 2004. Na deze twee seizoenen is geconcludeerd dat een verbetering van de efficiëntie mogelijk en in verband met de kostprijs noodzakelijk is. Om het tweede deel van het project, de opkweek van het off-bottom geproduceerde mosselzaad op de mosselpercelen, goed te kunnen uitvoeren is een substantiële hoeveelheid mosselzaad nodig, waarvoor de op dat moment bestaande installatie echter te klein is. Bij een grotere installatie kan voorts meer onderzoek worden gedaan naar de te gebruiken soort netten en de wijze en het moment van oogsten van het mosselzaad. De subsidie is dan ook aangevraagd voor een uitbreiding van de bestaande mosselzaadinvanginstallatie en het verrichten van onderzoek naar het reduceren van het afvallen van mosselzaad door het optimaliseren van het oogstmoment en het gebruik van andersoortige netten. [belanghebbende] en TNO hebben op 27 mei 2005 een nadere overeenkomst gesloten voor de uitvoering van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd.
2.4.2. Gelet op hetgeen in het als bijlage bij de overeenkomst van 7 februari 2003 gevoegde Programma productie en opkweek van mosselzaad is vermeld, heeft de rechtbank op goede gronden overwogen dat [belanghebbende] met het sluiten van die overeenkomst verplichtingen is aangegaan gericht op uitvoering van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd. Uit dat programma blijkt immers dat de samenwerking tussen [belanghebbende] gericht was op de ontwikkeling van een mosselzaadinvanginstallatie met een voldoende productiecapaciteit tegen een acceptabele kostprijs. Hetgeen met het project werd beoogd, moet, mede gelet op de lange looptijd van de overeenkomst, worden geacht in de overeengekomen samenwerking te zijn begrepen. Dat na bevestiging van de ontvangst van de subsidieaanvraag een afzonderlijke overeenkomst tussen [belanghebbende] en TNO is gesloten waarin de samenwerking verder is uitgewerkt, leidt niet tot de daaraan door de minister verbonden conclusie. Het betoog faalt. Het hoger beroep van de minister is ongegrond.
De aangevallen uitspraak dient in zoverre te worden bevestigd.
2.5. Nu artikel 12c, eerste lid, van de Regeling dwingend is geformuleerd, kan de subsidieaanvraag slechts worden afgewezen.
De Afdeling zal daar met het oog op een finale beslechting van het geschil dan ook toe overgaan door het besluit van de minister van 30 november 2004 te herroepen, de aanvraag van [belanghebbende] om verlening van subsidie voor het project af te wijzen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van de minister van 24 september 2007.
2.6. Gelet op het vorenstaande heeft West 6 geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep.
De Afdeling zal dat daarom niet-ontvankelijk verklaren.
2.7. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten van West 6 te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover in het hoger beroep van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangevochten;
II. herroept het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 30 november 2004, kenmerk Goedkeuring;
III. wijst de aanvraag van [belanghebbende] om verlening van subsidie op grond van de Subsidieregeling capaciteitsvermindering IJsselmeervisserij en innovatie aquacultuur voor het project "Alternatieve winning mosselzaad" af;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 september 2007, kenmerk 05.1.0014/JV;
V. verklaart het hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid West 6 B.V. niet-ontvankelijk;
VI. veroordeelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid West 6 B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid West 6 B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009
417.