ECLI:NL:RBDHA:2025:900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de rol van beëdigde tolken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiseres, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat de minister niet heeft voldaan aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk, terwijl er voldoende beëdigde tolken beschikbaar waren. Dit gebrek in het voortraject wordt echter niet als onrechtmatig beoordeeld, omdat de rechtbank van mening is dat de belangen van de eiseres niet zijn geschaad door het gebruik van een niet-beëdigde tolk. De rechtbank concludeert dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat er zicht op uitzetting naar Nigeria bestaat. Het beroep van de eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De minister wordt wel veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.815

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [v-nummer:]
(gemachtigde: mr. H. Loth),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Inleiding

1. De minister heeft op 2 januari 2025 aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
1.1.
Eiseres heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2025, met behulp van telehoren, op zitting behandeld. Eiseres is verschenen op de rechtbank in Groningen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook is een tolk verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
De rechtbank heeft op de zitting met partijen afgesproken dat zij in de gelegenheid worden gesteld om schriftelijk te reageren op de verleende zorgmachtiging. De minister heeft op 20 januari 2025 een schriftelijke reactie ingediend. Eiseres heeft hier op 21 januari 2025 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiseres stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag dat eiseres:
(zware gronden)3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3.2.
Op de zitting heeft de minister grond 4b laten vallen.
3.3.
Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
Niet-beëdigde tolk
4. Eiseres voert aan dat zij bij het gehoor van ophouding (M105-a) is gehoord met behulp van een niet-beëdigde tolk en dat onvoldoende is gemotiveerd waarom een beëdigde tolk niet beschikbaar was. Volgens eiseres is hierdoor sprake van een schending van artikel 28 Wbtv. [1]
5. Op grond van artikel 28 Wbtv maakt de minister uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een niet-beëdigde tolk als een registertolk vanwege de vereiste spoed niet tijdig beschikbaar is. Volgens artikel 28, vierde lid, van de Wbtv moet deze uitzondering schriftelijk en gemotiveerd worden vastgelegd. Het enkel vastleggen dat een beëdigde tolk niet beschikbaar was, is hiervoor onvoldoende. De minister moet uitleggen waarom er geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank kan toetsen of hij zich heeft gehouden aan de vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28 van de Wbtv.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres ten tijde van de ophouding in de pidgin Engels taal met behulp van een niet-beëdigde tolk is gewezen op haar rechten. In het proces-verbaal van ophouding (M105-a) is vermeld dat gebruik is gemaakt van een niet-beëdigde tolk wegens het ontbreken van een beëdigde tolk voor deze taal in het register van beëdigde tolken en vertalers. Deze motivering acht de rechtbank feitelijk onjuist. In het register van beëdigde tolken en vertalers staan namelijk zeven tolken op Rbtv B2-niveau voor Pidgin Engels (Nigeria) geregistreerd. Nu deze motivering feitelijk onjuist is, heeft de minister niet voldaan aan de vereisten van artikel 28, derde dan wel vierde lid, en is er sprake van een gebrek in het voortraject.
5.2.
Dit gebrek maakt de maatregel pas onrechtmatig als de met de maatregel gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad doordat geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk bij het wijzen op haar rechten ten tijde van de ophouding. De gemachtigde van eiseres heeft niet aangegeven of en zo ja, in hoeverre, eiseres door het gebruik van een niet-beëdigde tolk is benadeeld. Ook blijkt uit het proces-verbaal van ophouding niet dat eiseres haar rechten niet heeft begrepen. Eiseres heeft aangegeven dat zij in het geval van verhoor gebruik wil maken van haar recht op bijstand van een advocaat en beëdigde tolk. De rechtbank betrekt hierbij ook dat eiseres tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling wel is gehoord met behulp van een beëdigde tolk. Uit het register van beëdigde tolken en vertalers volgt namelijk dat de tolk met tolkennummer [tolkennummer:] een beëdigde tolk Engels is op Rbtv C1-niveau. Dit is weliswaar geen tolk Pidgin Engels (Nigeria), maar eiseres heeft volgens het proces-verbaal van gehoor bij de inbewaringstelling aangegeven dat zij het geen probleem vond om het verhoor met een ‘normale’ Engelse tolk te doen. Daarnaast was de verbalisant ook de Engelse taal goed machtig. [2] Verder blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor bij de inbewaringstelling niet dat eiseres de gestelde vragen niet goed heeft begrepen. Ook heeft eiseres de inhoud van dat proces-verbaal inhoudelijk niet bestreden of aangegeven dat bepaalde punten door de taalbarrière onderbelicht zijn gebleven.
5.3.
Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de belangen die met de bewaring dienen, niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het geconstateerde gebrek. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om het gebrek te passeren op basis van artikel 6:22 van de Awb. [3] De rechtbank zal de minister veroordelen in de proceskosten.
Politiecel
6. Eiseres voert aan dat onduidelijk is of zij binnen 24 uur is overgeplaatst naar Detentiecentrum (DC) Zeist.
6.1.
De rechtbank constateert dat uit het in het dossier aanwezige ‘formulier externe bijzonderheden zaak’ van 3 januari 2025 blijkt dat eiseres op 3 januari 2025 om 09:23 uur is uitgeplaatst naar het DC Zeist. Dit is dus binnen 24 klokuren gebeurd en is daarmee in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling [4] van 28 mei 2024. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Consulaire bijstand
7. Eiseres betoogt op de zitting dat het opmerkelijk is dat in het proces-verbaal van ophouding niet is aangegeven dat als zij de wens heeft om met het consulaat te spreken er de gelegenheid is om te bellen. De rechtbank overweegt dat in het proces-verbaal van ophouding is opgenomen dat eiseres erop is gewezen dat zij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Nigeria. De rechtbank vindt dit voldoende en ziet hierin geen gebrek in het voortraject. Daar komt nog bij dat uit het proces-verbaal van gehoor volgt dat zij na afloop van het gehoor nogmaals op dit recht is gewezen, maar dat eiseres heeft aangegeven hiervan geen gebruik te willen maken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat haar recht op consulaire bijstand is geschonden.
Grondslag
8. De rechtbank is van oordeel dat eiseres valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiseres heeft geen rechtmatig verblijf. Eiseres heeft op 28 februari 2023 een meeromvattende beschikking ontvangen waarin ook een terugkeerbesluit besloten ligt.
Gronden
9. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3b, 3c, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang gezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken.
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 volgt dat, om de gronden 3b en 3c aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [6] Naar het oordeel van de rechtbank is grond 3b feitelijk juist. Eiseres heeft geen melding gemaakt van haar onrechtmatig verblijf, zoals bedoeld in artikel 4.39 Vb [7] en heeft zich niet gemeld bij de daarvoor aangewezen autoriteiten. Ook is grond 3c feitelijk juist. Eiseres heeft geen gevolg gegeven aan het terugkeerbesluit van 28 februari 2023 en heeft daarmee niet voldaan aan haar plicht Nederland zelfstandig te verlaten. Daarnaast heeft eiseres geen vaste woon- of verblijfplaats (4c). Zij staat weliswaar in het BRP ingeschreven bij het Centrum van Geestelijke Gezondheidszorg, maar op de zitting is gebleken dat zij daar niet woont en voornamelijk op straat leeft. Verder beschikt eiseres niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Deze laatste grond is door eiseres ook niet betwist.
Lichter middel
10. Eiseres voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel. Eiseres verwijst hierbij naar de inhoud en de uitvoering van de zorgmachtiging van de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2025. Volgens eiseres had de zorg uit deze machtiging moeten worden uitgevoerd in een gespecialiseerde GGZ-instelling en niet in het DC Zeist. Met name stelt eiseres dat in het DC Zeist geen gespecialiseerde psychiatrische zorg beschikbaar is die noodzakelijk is voor een duurzame behandeling. Eiseres stelt dat de minister, alvorens tot plaatsing in DC Zeist over te gaan, nader onderzoek had moeten laten verrichten door een onafhankelijke psychiater, die had moeten beoordelen of het detentiecentrum een geschikte locatie was voor eiseres, of dat zij direct naar Veldzicht had moeten worden overgeplaatst. Eiseres betoogt verder dat de voortzetting van de maatregel onder deze omstandigheden onevenredig bezwarend is.
10.1.
De rechtbank stelt vast dat de medische omstandigheden en psychische gesteldheid van eiseres voldoende zijn betrokken bij de oplegging van de maatregel. In de maatregel is toegelicht dat, gelet op de medische bijzonderheden die eiseres tijdens het gehoor heeft verklaard, telefonisch overleg heeft plaatsgevonden met een GGD-arts over haar medische gesteldheid. Deze GGD-arts heeft verklaard dat eiseres een bepaald medicijn is voorgeschreven en dat dit medicijn nog steeds voor eiseres zal moeten gelden. Daarnaast is aangegeven dat een GGD-arts eiseres zal moeten bezoeken wanneer zij in het detentiecentrum verblijft. Nu uit de maatregel blijkt dat een arts de medische omstandigheden van eiseres heeft beoordeeld, ziet de rechtbank geen grond in het betoog van eiseres dat een onafhankelijke psychiater eiseres had moeten beoordelen.
10.2.
Wat betreft de overgelegde zorgmachtiging, die op dezelfde dag als de maatregel van bewaring is verleend, heeft de minister voorafgaand aan de zitting op 16 januari 2025 schriftelijk gereageerd. Uit deze brief blijkt dat de medische dienst heeft beoordeeld dat er op dit moment geen indicatie is voor de overplaatsing van eiseres naar het PPC van Veldzicht. Eiseres functioneert momenteel stabiel, en zolang zij verblijft in het DC Zeist, is er voldoende begeleiding en zorg aanwezig om ontregeling te voorkomen. Een overplaatsing naar een psychiatrische kliniek is daarom niet geïndiceerd. De rechtbank is van oordeel dat uit deze beoordeling van de medische dienst niet blijkt dat de zorgverlening in het detentiecentrum onvoldoende is, dat eiseres de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan, of dat haar psychische omstandigheden in detentie door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. [8] Eiseres heeft dit ook niet met medische stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging, gelet op de medische situatie van eiseres, in haar voordeel te laten uitvallen. Het voorgaande betekent ook dat het beroep van eiseres op de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2022 [9] niet slaagt.
10.3.
Verder is de rechtbank ook niet gebleken van persoonlijke belangen van eiseres die de bewaring voor haar onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiseres een lichter middel dan bewaring op te leggen.
10.4.
Gelet op het voorgaande en de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de minister er terecht van uitgegaan dat eiseres niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op har rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat daarom niet om de uitzetting van eiseres te verzekeren.
Voortvarendheid
11. De rechtbank stelt vast dat de minister op de vijfde dag van de inbewaringstelling, namelijk op 6 januari 2025, een vertrekgesprek met eiseres heeft gevoerd. Verder overweegt de rechtbank dat de minister voorafgaand aan de inbewaringstelling op 24 december 2024 heeft gerappelleerd op de laissez-passer-aanvraag. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
Zicht op uitzetting
12. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Nigeria in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank wijst op uitspraak van de Afdeling van 14 november 2022, waarin zij heeft geoordeeld dat er in zijn algemeenheid ten aanzien van Nigeria nog steeds van ‘zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn kan worden uitgegaan’. [10] De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiseres anders te oordelen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de zorgmachtiging van 2 januari 2025, die ten uitvoer wordt gelegd in Zeist, inhoudt dat zij daar zes maanden moet verblijven en dat hierdoor geen zicht op uitzetting binnen een korte termijn bestaat. Deze zorgmachtiging verplicht eiseres namelijk niet om minimaal zes maanden deze behandeling te ondergaan, maar geeft alleen aan dat de machtiging voor een periode van zes maanden geldig is. De rechtbank ziet dan ook op dit moment geen aanleiding om te concluderen dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Nigeria niet bestaat.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Gelet op het geconstateerde gebrek in het voortraject is er aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Wet beëdigde tolken en vertalers.
2.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 31 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4409.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.De Afdeling, 11 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1162.