ECLI:NL:RVS:2024:303

Raad van State

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
202304722/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 5 januari 2023 vernietigd. De staatssecretaris had de aanvraag niet in behandeling genomen, wat door de rechtbank als onterecht werd beoordeeld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E. Jans, heeft in het hoger beroep zijn standpunt toegelicht en aanvullende stukken ingediend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag van de staatssecretaris over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije behandeld. De Afdeling concludeert dat de grief van de staatssecretaris in dit opzicht slaagt, verwijzend naar eerdere uitspraken. Daarnaast is er een discussie over de psychische problematiek van de vreemdeling en de beschikbaarheid van medische zorg in Bulgarije. De Afdeling oordeelt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot de benodigde zorg, ondanks de zorgen die zijn behandelaar heeft geuit.

Uiteindelijk verklaart de Afdeling het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2024.

Uitspraak

202304722/1/V3.
Datum uitspraak: 29 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023 in zaak nr. NL23.545 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 5 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 21 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E. Jans, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De door de staatssecretaris in zijn enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, onder 4.4 tot en met 4.13. Uit die uitspraken volgt dat de grief in zoverre slaagt.
2.       Voor zover de grief gaat over de overweging van de rechtbank over de psychische problematiek van de vreemdeling, overweegt de Afdeling als volgt. De staatssecretaris heeft terecht betoogd dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering van 9 mei 2023 blijkt dat eventuele risico’s van de overdracht zelf kunnen worden weggenomen als de staatssecretaris de geadviseerde reisvoorwaarden uitvoert (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1566, onder 3.2). Daarmee is voldaan aan de vereisten uit het arrest van het Hof van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
2.1.    Over de medische voorzieningen in Bulgarije overweegt de Afdeling het volgende. De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting betoogd dat hij in Bulgarije geen behandeling zal kunnen krijgen voor zijn psychische problemen. Hiervoor heeft hij onder meer verwezen naar het rapport van Asylum Information Database, update 2022, van maart 2023 over Bulgarije. Verder heeft hij een brief van 9 november 2023 van zijn behandelaar overgelegd. Weliswaar volgt uit voornoemd rapport dat er in Bulgarije ook voor Dublinclaimanten obstakels bestaan in de vorm van wachttijden voor de toegang tot bepaalde vormen van gezondheidszorg, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Dublinclaimanten structureel geen toegang tot medische basiszorg krijgen. Uit voornoemd rapport volgt ook dat in Bulgarije psychologische behandeling en ondersteuning beschikbaar zijn op eigen kosten van de patiënt en dat psychologische ondersteuning beschikbaar is in de opvangcentra. De vreemdeling heeft met de door hem overgelegde stukken daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot de voor hem benodigde zorg. De brief van de behandelaar leidt niet tot een ander oordeel. Daarin staat dat er op dat moment nog steeds het risico bestaat op verdere decompensatie, vooral wanneer de stressoren toenemen, en dat een overdracht naar Bulgarije als zeer belastend kan worden aangemerkt en de toestand van de vreemdeling daardoor zeer negatief beïnvloed zal worden met alle gevolgen van dien. Dit betekent echter niet dat de in Nederland gestarte behandeling niet in Bulgarije kan worden voortgezet.
2.2.    De grief slaagt ook in zoverre.
3.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juli 2023 in zaak nr. NL23.545;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2024
47-985