ECLI:NL:RBDHA:2024:8217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 april 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
NL24.10285 en NL24.10286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, heeft zijn aanvraag ingediend na illegale inreis in Bulgarije en stelt dat hij daar mishandeld is door grenswachten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de aanvraag voldoende zorgvuldig heeft behandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.10285 (beroep) en NL24.10286 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser,
V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. J. Eliya),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 maart 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
5. Eiser is geboren op [datum] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is op 25 juni 2022 illegaal Bulgarije ingereisd. Nadat hij 20 dagen gedetineerd heeft gezeten, heeft hij op 15 juli 2022 vingerafdrukken afgestaan. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 29 juli 2022
een asielaanvraag heeft ingediend in Bulgarije. Eiser stelt naar Servië te zijn gegaan, en vandaar naar Duitsland te zijn gereisd. Daar heeft hij op 10 oktober 2022 een asielaanvraag gedaan. Die aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Voordat hij kon worden overgedragen is eiser half november 2023 naar Nederland gereisd en heeft hij op 6 december 2023 opnieuw een aanvraag ingediend.
6. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 8 maart 2024 ook niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening1. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.2 In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.

Heeft verweerder de asielaanvraag voldoende zorgvuldig onderzocht?

7. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag onvoldoende heeft onderzocht en niet alle omstandigheden heeft betrokken. Er is niet geïnformeerd naar eisers persoonlijke situatie. Tijdens het gehoor is hij afgekapt en heeft hij geen foto’s kunnen laten zien van zijn broer, die net als eiser zwaar is mishandeld door de Bulgaarse grenswachten. In de zienswijze heeft eiser verweerder verzocht hem nader te horen om zijn persoonlijke omstandigheden toe te lichten. Verweerder heeft dit verzoek ten onrechte, onvoldoende gemotiveerd, afgewezen. Eiser beroept zich op artikel 6 van het EVRM.3
7.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser is gehoord volgens artikel 30, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) over zijn eventuele bezwaren tegen de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat en zijn persoonlijke omstandigheden. Hierin heeft hij verklaard dat hij en zijn broer (ernstig) zijn mishandeld door grenswachten en dat hij met zijn broer vanwege zijn illegale inreis in detentie heeft gezeten waar zij geen enkele hulp kregen. Hij wil niet naar Bulgarije omdat de mensen daar onaardig zijn, hij geen hulp krijgt, hij de taal niet spreekt, hij geen werk kan vinden en dat (daarom) gezinshereniging niet mogelijk is, terwijl veiligheid voor zijn gezin het doel van zijn komst naar Europa is. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het gehoor te corrigeren of aan te vullen. Eiser heeft in zijn zienswijze verzocht om nader gehoord te worden, maar hierbij niet aangegeven welke andere, nieuwe omstandigheden een aanvullend gehoor noodzakelijk zouden maken. Voor zover eiser foto’s van zijn broer wilde laten zien zoals hij ter zitting heeft gedaan, merkt de rechtbank op dat eiser deze foto’s overigens ook in de aanvullingen of zienswijze had kunnen toevoegen. Verweerder heeft in het bestreden besluit alle hierboven aangevoerde omstandigheden betrokken, ook de gestelde omstandigheden van zijn detentie. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de onderzoeksplicht en heeft verweerder de aanvraag voldoende zorgvuldig behandeld. Bovendien bestaat er geen wettelijke verplichting op grond waarvan verweerder verplicht is eiser nogmaals te horen. Van strijd met artikel 6 van het EVRM en/of het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel vanwege het afwijzen van een nader gehoor, zoals eiser heeft betoogd, is dan ook geen sprake.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013
2 Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Kan ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
8. Eiser voert aan dat onduidelijk is hoe het staat met zijn asielaanvraag van 29 juli 2022. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser bij terugkeer naar Bulgarije zijn rechten zal kunnen effectueren en hij niet zal terechtkomen in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. Op grond van zijn ervaringen vreest eiser bij terugkeer gedetineerd te worden, geen bijstand van advocaat of tolk te krijgen of voorzieningen te ontvangen, geen internationale bescherming te krijgen maar te worden teruggestuurd naar Syrië. Uit uitspraken van verschillende rechtbanken4 blijkt dat pushbacks fundamentele systeemfouten zijn waarnaar verweerder onderzoek moet doen, evenals naar de opvangsituatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. Ten onrechte haalt verweerder kleine details uit die uitspraken van de Afdeling5 aan en bouwt daarop voort in plaats van te onderzoeken of de situatie van die vreemdelingen vergelijkbaar zijn met die van eiser. Dat is geen zorgvuldige beoordeling van de situatie van eiser en de lijn van de aangehaalde uitspraken. De verklaringen van eiser over wat hij heeft meegemaakt naast voornoemde uitspraken en onderzoeken in Nederland tonen aan dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Bulgarije en dat het aannemelijk is dat eiser in Bulgarije een reëel risico loopt op een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest.6 Er bestaat wel degelijk twijfel aan de welwillendheid van de Bulgaarse autoriteiten om eiser te beschermen en te helpen. Van hem kan niet verwacht worden dat hij klaagt bij de grenswachters die hem mishandelden. Eiser meent dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 augustus 20237 overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat Dublinclaimanten slachtoffer worden van pushbacks en dat zij geen toegang hebben tot opvang. Verder is de Afdeling in de uitspraak van 16 oktober 20238 ingegaan op de rechtsbijstand, toegang tot zorg en detentie, en heeft overwogen dat ook op deze punten kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Tot slot heeft de Afdeling bij haar uitspraken van 29 januari 2024 en 29 februari 20249 nogmaals bevestigd dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft daarom onder verwijzing naar deze uitspraken tot dezelfde conclusie kunnen komen. De verwijzingen van eiser naar de uitspraken van deze rechtbank, die dateren van voor deze datum, leidt de rechtbank dan ook niet tot een ander oordeel.
4 Zie de uitspraken van deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam 3 augustus 2023 NL23.12438, Arnhem 3 augustus 2023 NL23.14013, Utrecht 28 juli 2023 NL23.18474, Den Haag 21 juli 2023
NL23.545, Amsterdam 3 juli 2023 NL23.13552, Amsterdam 10 oktober 2022 NL22.18504, Haarlem
15 maart 2024 NL22.12598, Groningen 24 november 2023 NL23.30992, Middelburg 8 december
2023 NL23.14362, Haarlem 28 februari 2024, Zwolle 19 februari 2024, Haarlem 16 februari 2023 NL23.17284 en 1 februari 2024 NL23.39567 en de uitspraak van de Afdeling van 5 december 2022 202206798 in de uitspraak van zittingsplaats Middelburg NL22.1219.
5 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6 Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.2.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eiser, voor zover hij stelt op grond van eigen ervaringen geen zorg, rechtshulp, tolk, of opvang te krijgen, dan wel dat dit niet voldoet aan de minimumnormen als gesteld in de richtlijnen, hij daarover moet klagen bij de Bulgaarse autoriteiten dan wel dat hij zich tot andere instanties in Bulgarije moet wenden, dan wel een klacht moet indienen bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Hoewel de rechtbank begrijpt dat dit voor eiser een zeer moeilijke weg is, heeft eiser niet onderbouwd dat hij daartoe niet in staat is. De enkele stelling ter zitting dat hij bang is, is gelet op zijn eerdere ervaringen begrijpelijk, maar onvoldoende. Daarbij komt dat eiser gedetineerd zat vanwege een illegale inreis, terwijl hij nu als Dublinclaimant naar Bulgarije zal terugkeren. Eiser heeft daarom op grond van zijn ervaringen niet aannemelijk gemaakt dat klagen over eventuele gebreken in de opvangvoorzieningen of asielprocedure niet mogelijk is.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder op grond van de persoonlijke situatie van eiser de asielaanvraag in behandeling moeten nemen?
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de door eisers aangevoerde individuele omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zijn standpunt daarover voldoende gemotiveerd. Eiser heeft, ook in beroep, niet onderbouwd dat een overdracht aan Bulgarije zal leiden tot ernstige en onomkeerbare schade van zijn (psychische) gezondheid vanwege zijn slechte ervaringen daar. Ook is niet onderbouwd waarom gezinshereniging en werk dienen te worden aangemerkt als een bijzondere individuele omstandigheid die maakt dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt. De Dublinverordening is niet bedoeld als middel om gezinshereniging te realiseren, maar om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Niet is duidelijk geworden dat het gestelde verschil
in beleid zou maken dat er een verdragsverplichting door Bulgarije wordt geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen
.
10. Omdat met deze uitspraak op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Harms, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 april 2024

Documentcode: DSR36405925

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.