Uitspraak
Datum uitspraak: 24 januari 2024
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
AVG
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2021. [appellant] had op 18 maart 2020 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in zijn volledige dossier, met name de e-mailcorrespondentie tussen een agent en woningbouwvereniging Vestia. De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd en [appellant] de mogelijkheid gegeven om de documenten fysiek in te zien. Echter, [appellant] was van mening dat de e-mails ontbraken en heeft hierop een vervolgverzoek gedaan. De korpschef heeft de e-mails gevonden, maar heeft geen afschriften verstrekt, wat leidde tot de rechtszaak.
De rechtbank oordeelde dat de Wet politiegegevens (Wpg) geen recht geeft op verstrekking van documenten, en dat de korpschef niet verplicht was om afschriften van de e-mails te verstrekken. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de Wpg niet van toepassing was en dat hij recht had op de e-mails voor zijn bewijspositie in een andere zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de e-mails onder de Wpg vallen en dat [appellant] geen recht heeft op afschriften. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de e-mails politiegegevens zijn en dat de korpschef op grond van de Wpg niet verplicht was om deze af te geven.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.