ECLI:NL:RVS:2024:220

Raad van State

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
202200476/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage in politiegegevens op grond van de Wet politiegegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2021. [appellant] had op 18 maart 2020 een verzoek ingediend bij de korpschef van politie om inzage in zijn volledige dossier, met name de e-mailcorrespondentie tussen een agent en woningbouwvereniging Vestia. De korpschef heeft dit verzoek gedeeltelijk ingewilligd en [appellant] de mogelijkheid gegeven om de documenten fysiek in te zien. Echter, [appellant] was van mening dat de e-mails ontbraken en heeft hierop een vervolgverzoek gedaan. De korpschef heeft de e-mails gevonden, maar heeft geen afschriften verstrekt, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat de Wet politiegegevens (Wpg) geen recht geeft op verstrekking van documenten, en dat de korpschef niet verplicht was om afschriften van de e-mails te verstrekken. [appellant] ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de Wpg niet van toepassing was en dat hij recht had op de e-mails voor zijn bewijspositie in een andere zaak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de e-mails onder de Wpg vallen en dat [appellant] geen recht heeft op afschriften. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de e-mails politiegegevens zijn en dat de korpschef op grond van de Wpg niet verplicht was om deze af te geven.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202200476/1/A3.
Datum uitspraak: 24 januari 2024

AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 december 2021 in zaak nr. 20/7055 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2020 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] tot inzage van de politiegegevens die over hem worden verwerkt op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) gedeeltelijk ingewilligd.
Bij uitspraak van 6 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2023, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.M.P. Dijkers, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bij de korpschef op 18 maart 2020 het volgende verzoek ingediend: "Graag ontvang ik mijn volledig dossier, vanaf het moment dat ik in aanraking ben gekomen met politie Alle gegevens." De korpschef heeft zijn verzoek aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 25 van de Wpg. Bij besluit van 15 april 2020 heeft de korpschef het verzoek van [appellant] gedeeltelijk ingewilligd en een overzicht gegeven van alle registraties en meldingen waarin persoonsgegevens van [appellant] worden verwerkt. Daarnaast heeft de korpschef [appellant] de mogelijkheid gegeven om de documenten fysiek in te zien. Van die mogelijkheid heeft [appellant] gebruik gemaakt.
1.1. [
appellant] heeft bij brief van 19 mei 2020 te kennen gegeven dat in het overzicht de e-mailcorrespondentie ontbreekt tussen een agent en woningbouwvereniging Vestia (hierna: Vestia). De korpschef heeft naar aanleiding hiervan naar de e-mails gezocht en heeft de desbetreffende e-mails gevonden. Ook nu heeft de korpschef [appellant] de mogelijkheid gegeven om de e-mails in te zien. De zus van [appellant] heeft op 1 september 2020 op het politiebureau de e-mails ingezien. Bij brief van 21 september 2020 heeft de korpschef aan [appellant] medegedeeld dat [appellant] daarbij geen document is onthouden. De korpschef heeft geen afschriften van de documenten aan [appellant] verstrekt.
1.2. [
appellant] wenst een afschrift te krijgen van het e-mailverkeer tussen de agent en Vestia, omdat hij deze e-mails als bewijsmiddel wil gebruiken in een andere zaak.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de Wpg geen recht geeft op verstrekking van documenten. [appellant] kan daarom niet in rechte afdwingen dat de korpschef aan hem afschriften van e-mails die Wpg-gegevens bevatten verstrekt. Ook mocht de korpschef zich op het standpunt stellen dat het niet is toegestaan om foto’s van deze e-mails te maken, omdat anders feitelijk alsnog de politiegegevens schriftelijk worden verstrekt, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. [ appellant] betoogt dat er geen sprake was van een politietaak. De Wpg is daarom volgens [appellant] niet op zijn verzoek van toepassing. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat de Wpg geen recht geeft op een afschrift van de e-mails. Hij voert aan dat hij wel een afschrift zou moeten krijgen, omdat de e-mails van groot belang zijn voor zijn bewijsrechtelijke positie in een andere zaak. Bovendien heeft hij ondertussen de tekst van de e-mails overgeschreven, waardoor hij al in het bezit is van een afschrift van de documenten, aldus [appellant].
3.1.
Uit artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg volgt dat elk persoonsgegeven dat in het kader van de uitoefening van de politietaak wordt verwerkt aangemerkt moet worden als politiegegeven. Artikel 3 van de Politiewet 2012 omschrijft de politietaak als het in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. De handhaving van de rechtsorde heeft zowel betrekking op de handhaving van de openbare orde als op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:574, onder 7.4.
Tijdens de zitting bij de Afdeling heeft de korpschef toegelicht dat een medewerkster van de gemeente in verband met mogelijke illegale onderverhuur een huisbezoek wilde afleggen bij [appellant] en angst had voor een onprettig gesprek, omdat ze niet wist wat ze kon verwachten. De wijkagent is met het huisbezoek meegegaan om eventuele escalatie te voorkomen. Volgens de korpschef behoort dit tot de algemene politietaak die ziet op de openbare orde.
De Afdeling is van oordeel dat de korpschef zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het huisbezoek van de agent in deze situatie valt onder de politietaak, die ziet op het daadwerkelijk handhaven van de openbare orde. De persoonsgegevens van [appellant] die als gevolg van het huisbezoek in de e-mails zijn verwerkt, zijn daarom politiegegevens. De rechtbank heeft als gevolg hiervan terecht geoordeeld dat de e-mails gegevens bevatten die onder de reikwijdte van de Wpg vallen.
3.2.
Artikel 25, eerste lid, van de Wpg bepaalt dat een betrokkene recht heeft om op diens schriftelijk verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien. Daarnaast is in dit artikel het recht opgenomen om informatie te verkrijgen over onder andere de doelen en rechtsgrond van de verwerking en de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van de verzoeker betreffende politiegegevens.
3.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 26 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3079), heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens en kunnen op grond van de Wpg geen afschriften worden verkregen van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen. Wel is het de korpschef op grond van de Wpg toegestaan om op kantoor fysieke inzage in de documenten te geven. De korpschef kan echter ook volstaan met het geven van een overzicht van de persoonsgegevens, mits dit overzicht in een begrijpelijke vorm en volledig is. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3461.
3.4. [
appellant] heeft op het politiebureau inzage gehad in de e-mails tussen de agent en Vestia en heeft de mogelijkheid gehad om van deze e-mails aantekeningen te maken. De korpschef heeft terecht gesteld dat hij op grond van de Wpg niet gehouden was om een afschrift van de e-mails te verstrekken. Dat de e-mails van groot belang zouden zijn voor de bewijsrechtelijke positie van [appellant] in een andere rechtszaak en dat hij de tekst van de e-mails heeft overgeschreven, maken dit niet anders.
3.5.
Het betoog slaagt niet.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat niet alleen de Wpg op zijn verzoek van toepassing is, maar alle wetten.
4.1.
De Afdeling beoordeelt hierna of [appellant] op grond van de ten tijde van de besluitvorming in 2020 geldende Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) of de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: de AVG) recht heeft op een afschrift van de e-mails.
Wob
4.2.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3223) bevat de Wpg een uitputtende regeling voor de verstrekking van politiegegevens als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van die wet. Voor zover gegevens politiegegevens in de zin van die bepaling zijn, is er geen plaats voor toepassing van de Wob op een verzoek om verstrekking van die gegevens. Zoals in 3.1 is overwogen, zijn de persoonsgegevens van [appellant] verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaak en zijn deze gegevens daarom politiegegevens in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wpg. Gelet hierop is de Wob niet op het verzoek van [appellant] van toepassing en heeft [appellant] dus ook op grond van de Wob geen recht op afschriften van de e-mails.

AVG

4.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 9 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3067, rechtsoverweging 6.6, volgt dat op grond van artikel 15 van de AVG alleen documenten verstrekt moeten worden wanneer het in hun context plaatsen van de verwerkte gegevens noodzakelijk is om de begrijpelijkheid ervan te waarborgen. In het geval van [appellant] is dit niet aan de orde, omdat hij al fysiek inzage heeft gehad in de e-mails. Hierdoor is de context van de verwerking van zijn persoonsgegevens reeds duidelijk. [appellant] heeft alleen al daarom ook op grond van de AVG geen recht op afschriften van de e-mails.
4.4. [
appellant] heeft ook op grond van de Wob en de AVG geen recht op een afschrift van de e-mails. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De korpschef hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2024
280-1031