ECLI:NL:RVS:2022:3819
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 12 oktober 2022 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling was op 22 augustus 2022 in bewaring gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze maatregel onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat er onduidelijkheid bestond over de instemming van het Openbaar Ministerie (OM) met de uitzetting van de vreemdeling. Aangezien er een uitzettingsdatum bekend was, had de staatssecretaris contact moeten opnemen met het OM, maar de relevante correspondentie was niet tijdig aan het dossier toegevoegd, waardoor de rechtbank niet kon controleren of aan de vereisten was voldaan.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep opkwamen. De proceskosten werden vastgesteld op € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan op 20 december 2022 door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.