ECLI:NL:RVS:2022:3578
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 8 juni 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 9 december 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, verklaarde op 22 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft in deze procedure aangegeven dat zij verblijf bij haar partner, referent, beoogt en dat haar aanvraag in het kader van nareis is ingediend. Op 28 januari 2022 werd een nieuwe aanvraag voor een mvv afgewezen, maar op 7 juli 2022 werd het bezwaar tegen deze afwijzing gegrond verklaard en de aanvraag ingewilligd. Ondanks deze inwilliging handhaaft de vreemdeling haar hoger beroep, omdat zij belang heeft bij een proceskostenveroordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling met de inwilliging van de mvv-aanvraag heeft bereikt wat zij met haar hoger beroep beoogde. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, leidt niet tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris wordt niet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, omdat de mvv is verleend op een aanvraag van referent in een andere procedure.