ECLI:NL:RVS:2023:61

Raad van State

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
202200050/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 13 oktober 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 11 juni 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, verklaarde op 7 december 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling heeft in deze procedure aangegeven dat hij verblijf bij zijn vader, referent, beoogt en dat hij zijn hoger beroep handhaaft omdat hij belang heeft bij het verkrijgen van een mvv in het kader van nareis. De staatssecretaris heeft op 5 april 2022 een aanvraag ingewilligd voor een mvv voor verblijf bij referent, maar de vreemdeling handhaaft zijn hoger beroep. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de vreemdeling met de inwilliging van de mvv-aanvraag zijn doel heeft bereikt en dat hij daarom onvoldoende belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep wordt dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast wordt er gekeken naar de proceskosten. De Afdeling concludeert dat er geen aanleiding is om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen, omdat de mvv is verleend op een aanvraag van referent in een andere procedure. De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

202200050/1/V1.
Datum uitspraak: 11 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 7 december 2021 in zaak nr. NL21.10826 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft desgevraagd op het nader stuk van de staatssecretaris gereageerd.
Overwegingen
1.       De vreemdeling beoogt verblijf bij zijn vader, referent. Hij heeft de aanvraag in deze procedure ingediend in het kader van nareis. Bij besluit van 5 april 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag ingewilligd om de vreemdeling in het kader van artikel 8 van het EVRM een mvv te verlenen voor verblijf bij referent. De vreemdeling heeft desgevraagd meegedeeld dat hij zijn hoger beroep handhaaft, omdat hij belang heeft bij het verkrijgen van een mvv in het kader van nareis, mede gelet op het recht op opvang, indien nodig, en de vereisten voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.
2.       Met de inwilliging van de mvv-aanvraag voor verblijf bij referent heeft de vreemdeling bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt. Hij heeft dus onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3578, onder 2). Wat de vreemdeling in zijn reactie als belangen heeft aangevoerd, maakt dit niet anders, alleen al omdat hij die belangen niet heeft toegelicht. Het hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
3.       Niettemin moet de Afdeling bezien of zij de staatssecretaris krachtens artikel 8:75 van de Awb tot vergoeding van de proceskosten moet veroordelen. Zoals volgt uit de uitspraak van 8 december 2022, onder 3, kan daarvoor aanleiding bestaan als hij aan een vreemdeling is tegemoetgekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep anderszins door zijn toedoen is vervallen. Hiervan is in dit geval geen sprake, omdat de staatssecretaris de mvv heeft verleend op een aanvraag van referent in een andere procedure. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
488-1028