ECLI:NL:RBDHA:2023:9076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
AWB 20/6336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regulier verblijfsrecht op grond van Chavez; niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, die de Oegandese nationaliteit heeft, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Deze aanvraag werd op 4 februari 2020 door de Staatssecretaris afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 30 juli 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) op prejudiciële vragen die door de rechtbank waren gesteld. Op 7 september 2022 heeft het HvJEU deze vragen beantwoord.

De eiseres heeft in de procedure aangegeven dat zij haar beroep handhaaft, ondanks dat zij op 19 december 2022 een nieuwe aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen had ingediend, die was ingewilligd. De rechtbank oordeelde dat de eiseres met de toewijzing van deze nieuwe aanvraag had bereikt wat zij met haar beroep beoogde. Hierdoor had zij nu verblijfrecht op grond van het Unierecht en kon zij in Nederland verblijven bij haar kinderen en echtgenoot, ook nadat haar jongste kind meerderjarig zou worden. De rechtbank concludeerde dat de eiseres geen procesbelang meer had in deze procedure, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De rechtbank heeft ook overwogen of de Staatssecretaris in de proceskosten moest worden veroordeeld, maar oordeelde dat dit niet aan de orde was, omdat de Staatssecretaris in een andere procedure had ingegrepen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6336

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: M.K. Ruijzendaal).

Procesverloop

In het besluit van 4 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
In het besluit van 30 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Op 8 december 2020 heeft de rechtbank partijen laten weten dat de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [1] Deze vragen zijn op 7 september 2022 door het HvJEU beantwoord. [2] Aan eiseres en verweerder is de gelegenheid geboden om hierop te reageren. Partijen hebben daar gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op 2 mei 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Oegandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Sinds 30 augustus 2017 is vastgesteld dat eiseres een afgeleid verblijfsrecht heeft op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez [3] .
2. Eiseres beoogde met deze procedure te bereiken dat zij in Nederland kon verblijven bij haar kinderen en echtgenoot, ook nadat haar jongste kind meerderjarig zou worden. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Eiseres heeft daarnaast op 18 juli 2022 een nieuwe aanvraag gedaan voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Met het besluit van 19 december 2022 is deze aanvraag ingewilligd met ingang van 30 augustus 2022.
3. Eiseres heeft desondanks medegedeeld dat zij haar beroep ten aanzien van haar aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM handhaaft. Daarbij wil zij graag een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat er een verschil is tussen het hebben van verblijfsrecht en het hebben van een verblijfsvergunning. Verder is eiseres niet de enige die in deze situatie verkeert en is zij het niet eens is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 maart 2023 [4] .
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de toewijzing van de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen heeft bereikt wat zij met haar beroep beoogde te bereiken. Zij heeft nu namelijk verblijfrecht op grond van het Unierecht en mag in Nederland verblijven bij haar kinderen en echtgenoot, ook nadat haar jongste kind meerderjarig is geworden. Eiseres kan dus niet in een gunstigere positie geraken dan waar zij nu in verkeert. Eiseres heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer in deze procedure. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. De vraag die overblijft is of verweerder moet worden veroordeeld in de proceskosten die eiseres in beroep heeft gemaakt. Deze vraag is onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. [5]
5. Er kan aanleiding bestaan voor een proceskostenveroordeling als verweerder aan de vreemdeling is tegemoet gekomen of als het procesbelang anderszins door toedoen van verweerder is vervallen. In dit geval is daarvan geen sprake, omdat verweerder een aanvraag voor langdurig ingezetene op grond van het Unierecht heeft ingewilligd in een andere procedure. Verweerder is dus niet tegemoet gekomen aan eiseres in deze procedure, maar in een andere procedure. [6] Dat eiseres stelt dat sprake is van een aan verweerder toe te rekenen onrechtmatigheid volgt de rechtbank niet. Daarbij verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRvS van 17 maart 2023. [7] In de gronden van beroep van eiseres in deze procedure ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er daarom in deze procedure geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.ECLI:EU:C:2022:639, C-624/20.
3.ECLI:EU:C:2017:354.