ECLI:NL:RBDHA:2024:2322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2024
Publicatiedatum
26 februari 2024
Zaaknummer
NL23.31024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv-nareis en niet-ontvankelijkheid beroep van eiseres met reguliere verblijfsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 26 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis beoordeeld. Eiseres, geboren in 1985 en van Iraanse nationaliteit, had al een reguliere verblijfsvergunning en verzocht om een mvv om bij haar referent in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 11 augustus 2022 afgewezen, en dit besluit bleef ook na bezwaar in stand. De rechtbank behandelde de zaak op 8 december 2023, maar eiseres en haar gemachtigde verschenen niet op de zitting.

De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat zij al een mvv met verblijfsdoel 'verblijf als familie-of gezinslid bij referent' heeft verkregen. Dit betekent dat eiseres haar doel al heeft bereikt en er geen procesbelang meer is bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep. De rechtbank legt uit dat, zelfs als de staatssecretaris ten onrechte de mvv voor nareis heeft geweigerd, deze niet met terugwerkende kracht kan worden verleend. Eiseres heeft geen zelfstandige asielmotieven en kan daarom geen asielverzoek indienen.

Daarnaast wordt het beroep van eiseres tegen het niet toekennen van een bestuurlijke dwangsom ook niet-ontvankelijk verklaard, omdat de staatssecretaris inmiddels de maximale dwangsom heeft toegekend. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van dit onderdeel van haar beroep. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 875,-, en het griffierecht van € 184,- moet ook worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Hijma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1985 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 15 juli 2021 is ten behoeve van eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gevraagd in het kader van nareis voor verblijf
bij referent [naam] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 11 augustus 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 september 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 8 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiseres, referent en hun gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet op de zitting verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van een mvv nareis. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feitenvaststelling
3. Eiseres en referent hebben elkaar in 2019 via het internet leren kennen. Op dat moment verbleef referent in Albanië. Op 26 juni 2019 is referent naar Nederland gereisd. Vervolgens is op [datum] het tijdelijke huwelijk tussen eiseres en referent in Iran voltrokken. Referent was hier niet fysiek bij aanwezig. Op 30 juni 2021 is referent in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning, waarna een mvv nareis voor eiseres binnen de driemaandentermijn is verzocht.
3.1.
Op 2 januari 2023 heeft referent namens eiseres een aanvraag ingediend voor een mvv met als verblijfsdoel ‘Verblijf als familie-of gezinslid bij [naam] ’. De staatssecretaris heeft met het besluit van 24 augustus 2023 aan eiseres de gevraagde mvv afgegeven met regulier verblijfsdoel. Eiseres verblijft inmiddels in Nederland.
Is er procesbelang?
4. Tussen partijen is in geschil of eiseres belang heeft bij het inhoudelijk behandelen van deze beroepsprocedure tot het verlenen van een mvv in het kader van nareis.
Toetsingskader
4.1.
Er is sprake van procesbelang in geschillen over de verlening van een verblijfsvergunning terwijl de vreemdeling reeds rechtmatig verbleef heeft op grond van een verleende verblijfsvergunning, als de te verlenen verblijfsvergunning andere rechtsgevolgen of een eerdere ingangsdatum heeft dan de al verleende vergunning. De vreemdeling zou dan in een gunstigere rechtspositie kunnen geraken. [1]
Betoog van eiseres
4.2.
Eiseres betoogt dat zij procesbelang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Alleen door de inhoudelijke beoordeling van haar beroep kan worden vastgesteld of de staatssecretaris terecht heeft geweigerd om aan eiseres een mvv in het kader van nareis asiel te verlenen. Als de staatssecretaris dit ten onrechte heeft geweigerd, zal de staatssecretaris aan eiseres alsnog een (afhankelijke) verblijfsvergunning asiel moeten verlenen met een eerdere ingangsdatum dan de ingangsdatum van haar huidige verblijfsvergunning. Het standpunt van de staatssecretaris dat de afhankelijke verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum van de mvv-afgifte is juist. Het is echter aannemelijk dat het beroep van eiseres tegen de ingangsdatum een redelijke kans van slagen maakt, omdat zij al eerder aan alle voorwaarden voldeed. Ter onderbouwing van dit betoog verwijst eiseres naar een uitspraak van de Afdeling. [2]
Daarnaast stelt de staatssecretaris in het verweerschrift ten onrechte dat eiseres een asielverzoek kan indienen als zij meent dat een verblijfsvergunning asiel een sterker verblijfsrecht oplevert. Eiseres heeft geen zelfstandige asielmotieven en heeft dus geen reden om een asielverzoek in te dienen. Zij maakt wel aanspraak op een afhankelijke verblijfsvergunning asiel. Deze levert namelijk een sterker verblijfsrecht op. Er is sprake van een beperktere intrekkingsmogelijkheid ten opzichte van de verleende reguliere vergunning. In het geval van een afgeleide verblijfsvergunning asiel kan de vergunning worden ingetrokken bij het verbreken van de relatie. In het geval van een reguliere vergunning kan dit ook bij het wegvallen van inkomsten. Verder draagt de overheid bij een afgeleide verblijfsvergunning asiel de kosten van inburgering. Bij een verblijfsvergunning regulier – waar eiseres over beschikt – moet zij zelf de kosten van inburgering dragen.
Daarnaast stelt eiseres impliciet dat zij belang heeft bij de beoordeling van haar beroep voor zover dat is gericht tegen het niet toekennen van de bestuurlijke dwangsom in het bestreden besluit.
Wat vindt de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres geen belang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar beroep voor zover het gaat om de weigering van de mvv voor nareis. Aan haar is namelijk al een mvv met verblijfsdoel ‘verblijf als familie-of gezinslid bij referent’ verleend. Met de inwilliging van de mvv-aanvraag voor verblijf bij referent heeft eiseres bereikt wat zij met het beroep beoogt, namelijk dat zij in Nederland kan verblijven bij referent. Om die reden heeft zij geen belang bij de beoordeling van dit deel van haar beroep. De rechtbank verwijst daarvoor naar uitspraken van de Afdeling van 8 december 2022 en 11 januari 2023. [3] De gestelde belangen die door eiseres in haar reactie op het verweerschrift naar voren zijn gebracht, maken dit niet anders. Hieronder zal worden uitgelegd waarom dat zo is.
5.1.
In de eerste plaats heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat aan eiseres geen verblijfsvergunning asiel kan worden verleend met een eerdere ingangsdatum.
Uit artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) volgt dat ambtshalve een verblijfsvergunning wordt verleend als zij houder is van een geldige mvv. Dit is zowel het geval bij een reguliere verblijfsvergunning als bij een verblijfsvergunning voor nareis.
De ambtshalve verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag na de dag waarop de mvv in persoon aan de vreemdeling is verstrekt [4] of met ingang van de dag die bij de afgifte van de mvv is opgegeven door de vreemdeling als de dag waarop de vreemdeling Nederland inreist. Dit volgt uit artikel 3.57 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) voor verblijfsvergunningen regulier. Dezelfde regeling geldt voor de afgeleide verblijfsvergunning asiel. Dat volgt uit artikel 3.105a van het Vb 2000.
Dit betekent dat eiseres alleen een afgeleide verblijfsvergunning asiel kan krijgen, als zij eerst in het bezit is gesteld van een mvv met datzelfde doel. Zij heeft namelijk aangegeven geen zelfstandige asielmotieven te hebben en (dus) geen zelfstandige asielaanvraag zal doen. Een mvv wordt afgegeven op het moment dat de vreemdeling de originele documenten bij de ambassade overlegd en zijn vingerafdrukken laat afnemen. Het kan dus niet met terugwerkende kracht worden verleend.
Dit betekent dat, ook als in deze procedure zou komen vast te staan dat de staatssecretaris ten onrechte een mvv nareis heeft geweigerd, die mvv feitelijk niet eerder kan worden afgegeven dan met een datum die is gelegen na de datum van deze uitspraak en zeker niet vóór de inmiddels aan haar verleende verblijfsvergunning regulier. Een eventuele afgeleide verblijfsvergunning asiel kan daarom ook niet een eerdere ingangsdatum hebben dan de verblijfsvergunning die zij al heeft. Eiseres heeft verwezen naar de Afdelingsuitspraak van 7 juli 2021, maar die uitspraak leidt niet tot een ander oordeel. Die uitspraak ziet op een geheel andere juridische situatie, namelijk op de verlening van een verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht bij een zelfstandig (opvolgend) asielverzoek. Niet valt in te zien waarom die uitspraak ook op de situatie van eiseres van toepassing zou zijn, reeds gelet op het feit dat, anders dan voor de verkrijging van een afgeleide asielvergunning, bij een zelfstandig asielverzoek het mvv- vereiste niet geldt.
5.2.
Vervolgens wordt eiseres niet gevolgd in haar betoog dat zij procesbelang heeft omdat een afgeleide asielvergunning in het kader van nareis beperktere intrekkingsmogelijkheden heeft dan een verblijfsvergunning regulier. De staatssecretaris stelt zich namelijk terecht op het standpunt dat de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning een onzekere toekomstige gebeurtenis is. Om die reden levert het verschil in intrekkingsmogelijkheden onvoldoende procesbelang op. De rechtbank verwijst hierbij naar de onder 4.1. genoemde Afdelingsuitspraak van 9 mei 2018.
5.3.
Daarnaast volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat het verschil in vergoeding van inburgeringskosten leidt tot procesbelang. De rechtbank stelt vast dat eiseres al in Nederland verblijft. De staatssecretaris heeft op de zitting onweersproken gesteld dat eiseres al is ingeburgerd, omdat aan haar anders geen mvv zou zijn verleend en zij dus niet had kunnen inreizen. De kosten voor de inburgering zijn derhalve al gemaakt.
5.4
Uit het voorgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk is, voor zover het gericht is tegen het niet verlenen van een mvv in het kader van nareis.
6. Vervolgens is de vraag aan de orde of eiseres belang heeft bij de beoordeling van haar beroep voor zover dat is gericht tegen het niet toekennen van de bestuurlijke dwangsom. Eiseres voert namelijk aan dat de staatssecretaris daar ten onrechte niet op heeft beslist. Zij wil dat het beroep om die reden gegrond wordt verklaard, het
bestreden besluit wordt vernietigd en staatssecretaris wordt opgedragen om opnieuw te beslissen.
6.1.
De staatssecretaris stelt dat eiseres terecht betoogt dat in het bestreden besluit ten onrechte geen bestuurlijke dwangsom is toegekend. Op 21 november 2023 is alsnog een besluit genomen waarin is opgenomen dat de staatssecretaris de maximale dwangsom van €1.442,- verschuldigd is. Met de verbeurde dwangsom heeft eiseres het doel van deze procedure bereikt. Eiseres heeft geen procesbelang meer, hiervan is slechts sprake als de vreemdeling in een gunstigere positie zou kunnen komen. Of de staatssecretaris moet worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten, is onvoldoende aanleiding tot het beoordelen van het beroep.
6.2
De rechtbank volgt het betoog van de staatssecretaris. Weliswaar heeft de staatssecretaris verzuimd om in het bestreden besluit een beslissing te nemen over de aan eiseres toekomende bestuurlijke dwangsom, maar inmiddels heeft de staatssecretaris die bestuurlijke dwangsom alsnog toegekend in een apart besluit. In dat licht valt niet in te zien welk procesbelang eiseres dan nog heeft bij de beoordeling van dit onderdeel van haar beroep. Ook dit deel van het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Is de staatssecretaris gehouden om de proceskosten (in bezwaar) van eiseres te vergoeden?
7. Eiseres betoogt dat de staatssecretaris in het bestreden besluit ten onrechte geen besluit omtrent de vergoeding van proceskosten in de bezwaarprocedure heeft opgenomen. De staatssecretaris moet de proceskosten in bezwaar vergoeden omdat het primaire besluit onrechtmatig is. Dit heeft de staatssecretaris erkend door in het bestreden besluit te stellen dat de motivering dat er ‘niet enige feitelijke invulling’ is gegeven aan het huwelijksleven te strikt geformuleerd is.
7.1
Eiseres wordt niet gevolgd in haar betoog. De staatssecretaris heeft zijn primaire besluit gehandhaafd in het bestreden besluit en het bezwaar ongegrond verklaard. Van een herroeping van het primaire besluit is geen sprake. Een situatie als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet zich niet voor. Voor een vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.
Is de staatssecretaris gehouden om de proceskosten van eiseres in beroep te vergoeden?
8. Daarnaast betoogt eiseres dat de staatssecretaris moet worden veroordeeld in de door haar gemaakte proceskosten in beroep, in de vergoeding van het griffierecht en de vergoeding van de haar opgelegde eigen bijdrage in de kosten van rechtsbijstand. Een kostenveroordeling is op zijn plaats omdat de staatssecretaris naar aanleiding van dit beroep heeft besloten om eiseres alsnog een bestuurlijke dwangsom toe te kennen. Hiermee is de staatssecretaris gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het beroep.
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het verweerschrift dat de staatssecretaris naar aanleiding van het instellen van dit beroep alsnog is overgegaan tot het toekennen van de bestuurlijke dwangsom. Eiseres heeft in haar beroepsgronden van 27 oktober 2023 immers aangevoerd dat de staatssecretaris gehouden was om een bestuurlijke dwangsom toe te kennen. De staatssecretaris is met het alsnog toekennen van de bestuurlijke dwangsom gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep. De rechtbank ziet daarom aanleiding om aan de staatssecretaris te veroordelen in de door eiseres redelijkerwijs gemaakte proceskosten. [5] Ook dient de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
8.2.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat kosten die een belanghebbende in het kader van de beroepsprocedure heeft moeten maken, uitsluitend op grond van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking komen. De exclusieve regeling van de proceskostenveroordeling, zoals neergelegd in artikel 8:75 van de Awb en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), heeft een limitatief en forfaitair karakter. [6] De forfaitaire vergoeding van proceskosten waarin het Bpb voorziet, is in beginsel voldoende om degene die verzoekt om vergoeding van zijn proceskosten te compenseren in de betaalde eigen bijdrage. [7] Gelet op het bovenstaande komen de kosten van de eigen bijdrage voor rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk. Gelet op hetgeen onder 8.1. is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,- (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1). Ook moet de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten van eiseres.
  • bepaalt dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1611, r.o. 3.2 en van 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:137, r.o. 2.
2.Uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432.
3.Uitspraken van de Afdeling van 8 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3578, en 11 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:61.
4.Een mvv wordt daadwerkelijk afgegeven op het moment dat de vreemdeling de originele documenten bij de ambassade overlegd en zijn vingerafdrukken laat afnemen.
5.Artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
6.Uitspraken van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:593, rechtsoverweging 21 en van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2309, rechtsoverweging 6.
7.Uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:420, rechtsoverweging 7.7.