Uitspraak
Datum uitspraak: 16 april 2021
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verblijfsaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling, afkomstig uit Marokko, heeft een dochter met de Nederlandse nationaliteit en verblijft sinds 2014 in Nederland. De staatssecretaris heeft haar aanvraag om een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan aantoont, afgewezen. De vreemdeling stelt dat haar verblijfsrecht in Spanje is geëindigd, wat zou betekenen dat zij en haar dochter de Europese Unie moeten verlaten. De zaak is gebaseerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Chavez-Vilchez, waarin wordt gesteld dat er bijzondere situaties zijn waarin aan een derde land onderdaan verblijfsrecht moet worden toegekend om te voorkomen dat een Unieburger het grondgebied van de Unie moet verlaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat haar verblijfsrecht in Spanje niet meer bestaat. De vreemdeling heeft echter niet voldoende bewijs geleverd om haar claims te onderbouwen. De rechtbank heeft de afwijzing van de staatssecretaris bevestigd, en het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt de bewijslast die op de vreemdeling rust en de noodzaak om aan te tonen dat het weigeren van een verblijfsrecht in Nederland zou leiden tot het feitelijk verplicht moeten verlaten van de Unie.