ECLI:NL:RBDHA:2021:6417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2021
Publicatiedatum
23 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/944
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van EU-burgerschap en asielstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van haar EU-burgerschap en de wens om bij haar dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland te verblijven. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat de eiseres in Oostenrijk verblijfsrecht had en haar dochter niet gedwongen werd de EU te verlaten. De eiseres voerde aan dat haar asielstatus in Oostenrijk was vervallen en dat zij daar geen internationale bescherming meer genoot. De rechtbank oordeelde dat het aan de eiseres was om aan te tonen dat zij in Oostenrijk niet langer een verblijfsrecht had. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat de eiseres niet had aangetoond dat zij en haar dochter de EU moesten verlaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/944
v-nummer: […]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.S. Yap,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2019 heeft verweerder een aanvraag van eiseres om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2020 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 mei 2021. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig [naam 2] , de partner van eiseres, en G.M.A. Alharbia (tolk).

Overwegingen

1. Eiseres is van Syrische nationaliteit en heeft een minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] , met de Nederlandse nationaliteit. Zij wenst verblijf bij haar dochter in Nederland op grond van het arrest Chavez-Vilchez [1] . Eiseres heeft bij de aanvraag overgelegd een Oostenrijks reisdocument, geldig tot 18 augustus 2020.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres in Oostenrijk verblijfsrecht heeft en haar dochter daarom niet gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie (EU) te verlaten.
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat haar asielstatus in Oostenrijk is komen te vervallen en dat zij daar niet langer internationale bescherming geniet. Weigering haar verblijf in Nederland toe te staan kan daarom wel inhouden dat zij en haar dochter de EU moeten verlaten. Eiseres meent dat verweerder nader had moeten onderzoeken of eiseres en haar dochter zich daadwerkelijk in Oostenrijk kunnen vestigen. Ter zitting beroept eiseres zich op een uitspraak van de Afdeling van 16 april 2021 [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het is vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dat er zeer bijzondere situaties bestaan waarin aan een onderdaan van een derde land die familielid is van een burger van de Unie een verblijfsrecht moet worden toegekend, omdat anders aan het Unieburgerschap de nuttige werking zou worden ontnomen indien, als gevolg van de weigering om een dergelijk recht te verlenen, deze burger feitelijk verplicht is het grondgebied van de gehele Unie te verlaten en hem zo het effectieve genot van de essentie van de aan die status ontleende rechten worden ontzegd [3] .
5. Zoals het Hof heeft benadrukt, gaat het hierbij om situaties dat de burger van de Unie feitelijk wordt verplicht om het grondgebied van niet alleen de lidstaat waarvan hij staatsburger is, maar ook dat van de Unie als geheel te verlaten [4] . Dit betekent dat de onderdaan van een derde land geen aanspraak heeft op een afgeleid verblijfsrecht als hij zich met de burger van de Unie naar een andere lidstaat kan begeven [5] .
6. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres bij terugkeer in Oostenrijk opnieuw in het bezit gesteld kan worden van een verblijfsrecht en verblijfsdocument. Uit het arrest van het Hof en de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2021 volgt dat het in eerste instantie aan eiseres is om aan te tonen dat zij in Oostenrijk niet langer een verblijfsrecht heeft en dat het weigeren van een verblijfsrecht in Nederland tot gevolg heeft dat (eiseres en) haar dochter de EU moet(en) verlaten. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft eerder in Oostenrijk een asielaanvraag ingediend en Oostenrijk heeft haar op 8 oktober 2015 internationale bescherming verleend. Uit de door eiseres overgelegde brief van het Oostenrijkse consulaat en de beslissing van de Oostenrijkse autoriteit BFA [6] van 18 december 2018 blijkt dat de aan eiseres verleende asielvergunning is ingetrokken, omdat eiseres het middelpunt van haar levenssituatie vanuit Oostenrijk naar Nederland heeft verplaatst. Verder blijkt uit de beslissing van de BFA dat de intrekking geen invloed heeft op de vluchtelingenstatus van eiseres. Verweerder heeft in zijn verweerschrift terecht gewezen op zinsneden uit de beslissing waaruit volgt dat alleen het verblijfs
rechten niet de vluchtelingen
statusis ingetrokken. Zoals blijkt uit artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn [7] is het verplaatsen van het hoofdverblijf geen van de gronden op basis waarvan de vluchtelingenstatus kan worden ingetrokken. Verweerder heeft daarom geen aanknopingspunten hoeven zien om te twijfelen aan de verblijfsrechtelijke status van eiseres in Oostenrijk en was dan ook niet gehouden om hiernaar nader onderzoek te verrichten. Als Unieburger is de dochter van eiseres vrij haar moeder in Oostenrijk te bezoeken, zonder dat zij gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten. Eiseres heeft niet geconcretiseerd waarom dit voor haar niet mogelijk is.
7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, op 17 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354
2.uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:789
3.zie het arrest Chavez-Vilchez, punt 63, en de daar aangehaalde rechtspraak
4.zie in het bijzonder het arrest van 15 november 2011, Dereci, ECLI:EU:C:2011:734, punt 66
5.zie het arrest van 10 oktober 2013, Alokpa en Moudoulou, ECLI:EU:C:2013:645, punten 34 en 35, en het arrest van 13 september 2016, Rendón Marín, ECLI:EU:C:2016:675, punt 79
6.Bundesamt für Fremdenwesen und Asyl
7.Richtlijn 2011/95 EU, PB 2011 L337