202100566/1/A2.
Datum uitspraak: 1 september 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordHolland van 16 december 2020 in zaak nr. 20/1574 in het geding tussen:
[appellant]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2019 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.
Bij besluit van 12 februari 2020 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2021, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], is verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. Op 29 november 2019 is aan het CBR een schriftelijke mededeling gedaan als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994). In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat [appellant] niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid en/of lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Deze mededeling is gebaseerd op een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van snelheid van de politie, eenheid Noord-Holland, van 17 november 2019. Volgens dat proces-verbaal heeft verbalisant geconstateerd dat [appellant] op die dag om 23:28 uur als bestuurder van een personenauto binnen de bebouwde kom de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 70 km/h heeft overschreden met 51 km/h.
3. Het CBR heeft naar aanleiding hiervan aan [appellant] op grond van artikel 131 van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: Regeling 2011) een EMG opgelegd. Een EMG is een verplichte cursus waarbij de cursist leert waarom het belangrijk is om veilig en verantwoord te rijden. [appellant] is het niet eens met de oplegging van een EMG.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het CBR terecht een EMG heeft opgelegd aan [appellant]. De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 14, eerste lid, onder b, van de Regeling 2011 dwingendrechtelijk voorschrijft dat bij een snelheidsovertreding van 50 km/h of meer binnen de bebouwde kom een EMG moet worden opgelegd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:385, waarin is bepaald dat ten aanzien van de Regeling 2011 geen ruimte is voor een belangenafweging. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN3687 heeft de rechtbank overwogen dat de EMG een bestuurlijke maatregel is in het belang van de verkeersveiligheid die los gezien moet worden van de strafrechtelijke sanctie die het Openbaar Ministerie heeft opgelegd. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat volgens de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1618 de kosten van de EMG niet onredelijk zijn. Gronden hoger beroep en bespreking daarvan
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het CBR onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheden van het geval. [appellant] wijst erop dat met de door hem begane snelheidsovertreding de verkeersveiligheid op geen enkel moment in gevaar is gebracht gelet op de weg- en verkeersomstandigheden ter plaatse. De gegeven omstandigheden kunnen het vermoeden dat hij niet meer beschikt over de vereiste rijvaardigheid niet rechtvaardigen. Het rijden met een snelheid van iets meer dan 120 km/h had 2 kilometer eerder op dezelfde weg onder nagenoeg dezelfde omstandigheden geen vermoeden van ongeschiktheid opgeleverd. Bovendien is artikel 14, eerste lid, onder b, van de Regeling 2011 bedoeld voor een andere situatie namelijk dat meer dan 50 km/h te hard wordt gereden daar waar 50 km/h of 30 km/h is toegestaan en een hogere snelheid niet past bij de situatie ter plaatse. In dit geval gaat het om een rechte tweebaansweg met einde snelweg en overgang naar bebouwde kom. Verder is de aan hem opgelegde EMG onevenredig bezwarend vanwege de daaraan verbonden kosten en de te besteden tijd. In dat verband wijst hij erop dat hij ook is veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid van twee maanden en een voorwaardelijke geldboete van € 500,00. Verder heeft de snelheidsovertreding geresulteerd in een strafpunt op zijn rijbewijs. Ook die repercussies dienen de verkeersveiligheid en hebben reeds het beoogde effect gesorteerd. Het opleggen van een EMG is daarom niet effectief dan wel noodzakelijk. In dit verband wijst [appellant] op de conclusie van staatsraden advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven en mr. P.J. Wattel van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1468, over de evenredigheidstoetsing door de bestuursrechter. 6. Niet in geschil is dat [appellant] de toegestane maximumsnelheid met 50 km/h of meer op een weg binnen de bebouwde kom heeft overschreden. Kern van het geschil is of de rechtbank [appellant] terecht niet is gevolgd in zijn standpunt dat het besluit van het CBR om hem een EMG op te leggen onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat onvoldoende rekening is gehouden met de daarbij betrokken belangen.
7. Voor het opleggen van een EMG behoeft slechts een vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Dit vermoeden wordt ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Regeling 2011 gebaseerd op feiten en omstandigheden die zijn genoemd in bijlage 1 bij de Regeling 2011. Om een vermoeden van ongeschiktheid aan te nemen is niet van belang dat de verkeersveiligheid door de gedragingen daadwerkelijk in gevaar is gebracht. Vaststaat dat [appellant] gedragingen heeft verricht als bedoeld bijlage 1 bij de Regeling 2011, onder A, onderdeel III, vierde lid, onder h. Hierop kon het vermoeden van ongeschiktheid worden gebaseerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarbij voor het CBR geen ruimte bestond voor een belangenafweging. Ingevolge artikel 131, eerste lid, onder a, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling 2011 is het CBR gehouden om een EMG op te leggen. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen en het CBR terecht heeft gesteld gaat het om dwingendrechtelijk voorgeschreven wet- en regelgeving zonder ruimte voor een belangenafweging. Daarbij zijn over de overschrijding met meer dan 50 km/h binnen de bebouwde kom uit oogpunt van verkeersveiligheid gemotiveerde keuzes gemaakt. Gelet op de hoogte van de snelheidsoverschrijding waarvoor een EMG wordt opgelegd, is van de mogelijkheid om rekening te houden met de omstandigheden afgezien. Volgens de toelichting bij de Wijziging Regeling maatregelen en rijvaardigheid en geschiktheid (Stcrt. 2008, 186) betreft een dergelijke overschrijding een zware snelheidsovertreding waarvan kan worden gesteld dat hierdoor de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht en die op zichzelf al getuigt van een zodanig verkeerde mentaliteit van de betrokken bestuurder dat alleen al om die reden het vermoeden van het ontbreken van de vereiste rijvaardigheid, meer in het bijzonder het rijgedrag, gerechtvaardigd is. De regelgever heeft in redelijkheid tot deze keuzes kunnen komen. [appellant] kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de wetgever een andere situatie voor ogen had dan in zijn geval aan de orde. Het gaat om een overschrijding van meer dan 50 km/h binnen bebouwde kom. Dat volgens [appellant] de verkeerssituatie op het moment van de snelheidsovertreding niet zodanig was dat hij de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht kan, wat daarvan ook zij, daarom niet tot een ander oordeel leiden.
8. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2889) kan een rechter in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de Regeling 2011 buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling 2011 onevenredig uitwerken. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in het onderwerpelijke geval echter niet gebleken.. Dat aan [appellant] eveneens strafrechtelijke sancties zijn opgelegd naar aanleiding van zijn gedraging, en van die sancties reeds een gedragscorrigerende werking uitgaat, is niet een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid. De bestuurlijke maatregel dient immers een ander doel dan de strafrechtelijke sancties. De EMG is gericht op het waarborgen van de verkeersveiligheid door middel van een verplichte deelname aan een cursus over veilig en verantwoord rijgedrag, terwijl de strafrechtelijke sancties in het bijzonder zijn gericht op leedtoevoeging. Daaruit volgt al dat weliswaar sprake is van een samenloop, maar die maakt niet dat de opgelegde EMG onevenredig is.
Dat [appellant] sinds 17 november 2019 geen snelheidsovertredingen meer heeft gegaan, doet er niet aan af dat het CBR de maatregel terecht heeft opgelegd naar aanleiding van de snelheidsovertreding van 17 november 2019 en kan niet achteraf tot het oordeel leiden dat deelname aan de cursus niet noodzakelijk en effectief zou zijn.
Voorts heeft de rechtbank terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1618, geoordeeld dat de kosten van de EMG niet onredelijk zijn. De grondslag voor de hoogte van de administratiekosten wordt gevormd door het administratieve proces dat is opgestart na ontvangst van de mededeling van de politie en dat heeft geleid tot het opleggen van de EMG. Ook de duur van de cursus, bestaande uit vier dagdelen, is niet onredelijk te achten. Dat [appellant] student is maakt niet dat de financiële gevolgen voor hem zodanig zijn dat daarmee rekening moet worden gehouden anders dan door de door het CBR aangeboden betalingsregeling. 9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10. Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2021
343
BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 130
1. indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
[…]
Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen, respectievelijk tot:
a. oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid, of
b. onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 14
1. Het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel gedrag en verkeer indien:
(…)
b. ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijvoertuig, niet zijnde een bromfiets of een rijbewijsplichtige landbouw-of bosbouwtrekker of een rijbewijsplichtig motorrijvoertuig met beperkte snelheid een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer.
[…]
Bijlage bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
A. Rijvaardigheid en rijgedrag
[…]
III. Rijgedrag
[…]
4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zake van:
[…]
h. het als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, overschrijden van de toegestane maximumsnelheid met 50 kilometer of meer op wegen binnen de bebouwde kom;
[…]