ECLI:NL:RVS:2010:BN3687

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201006429/1/H3 en 201006429/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • E.J.A. Idema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot deelname aan Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer opgelegd door het CBR

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 augustus 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 25 februari 2010 aan [appellant] de verplichting opgelegd om deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) vanwege een snelheidsovertreding. De zaak kwam voort uit een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die het beroep van [appellant] tegen het besluit van het CBR ongegrond had verklaard. [appellant] stelde dat het proces-verbaal van de overtreding niet correct was, omdat hij op het moment van de overtreding niet op de Europaweg reed, maar op de Helmondseweg, waar een hogere snelheid was toegestaan. Hij voerde aan dat de snelheidsmeting niet correct was uitgevoerd en dat hij vrijgesproken was door de kantonrechter.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, R.W.L. Loeb, overwoog dat in beginsel van de juistheid van een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal moet worden uitgegaan, tenzij er tegenbewijs is geleverd. De voorzieningenrechter had terecht geoordeeld dat [appellant] niet had bewezen dat het proces-verbaal onjuist was. De stelling van [appellant] dat hij voor het rode stoplicht had gestaan, werd niet ondersteund door bewijs. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201006429/1/H3 en 201006429/2/H3.
Datum uitspraak: 2 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 juni 2010 in de zaken nrs. 10/1806 en 10/1807 in het geding tussen:
[appellant]
en
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2010 heeft het CBR aan [appellant] de verplichting opgelegd deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (hierna: EMG).
Bij besluit van 29 april 2010 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Voorts heeft hij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij fax van 19 juli 2010 heeft [appellant] een nader stuk overgelegd.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. S. van Megen, advocaat te Veldhoven, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. L.J. Krajenbrink, juridisch medewerker bij het CBR, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, beschikt daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, vierde lid, legt het CBR, indien een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge artikel 10b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit het CBR tot oplegging van een EMG indien ten aanzien van betrokkene als bestuurder van een motorrijtuig, niet zijnde een bromfiets, een overschrijding is geconstateerd van de toegestane maximumsnelheid met 50 km/u of meer op wegen binnen de bebouwde kom.
2.3. Het besluit van 25 februari 2010 is genomen, nadat het CBR op 19 februari 2010 een schriftelijke mededeling, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, had ontvangen van de korpschef van de politieregio Brabant Zuid-Oost dat [appellant] op 29 januari 2010 als bestuurder van een motorrijtuig binnen de bebouwde kom op de Europaweg te Helmond met een snelheid van 101 km/u heeft gereden, waar 50 km/u is toegestaan.
2.4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het CBR het proces-verbaal van de overtreding niet aan dat besluit ten grondslag heeft mogen leggen, omdat het niet juist is, nu hij op het vermelde tijdstip niet op de Europaweg reed, maar op de Helmondseweg en daar 70 km/u is toegestaan. Volgens hem kan op de Europaweg, gezien de afstand van de stoplichten en flitspaal op de kruising Helmondseweg/Europaweg en Hortsedijk te Helmond tot het Esso tankstation op de Europaweg te Helmond, vanwaar de snelheidsmeting is verricht, geen snelheidsmeting zijn verricht over 277 meter en kan hij de maximale snelheid niet hebben overtreden met 50 km/u, zoals is vermeld in het proces-verbaal. Hij is van het feit op 6 april 2010 door de kantonrechter vrijgesproken.
Voorts heeft de voorzieningenrechter ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, en ten onrechte die toepassing niet gemotiveerd, aldus [appellant].
2.5. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen wordt in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal uitgegaan, maar is betwisting in rechte niet uitgesloten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 oktober 2009 in zaak nr.
200900387/1/H3) geldt hierbij als maatstaf dat tegenbewijs is geleverd dat tot afwijking van dit uitgangspunt noopt.
De voorzieningenrechter heeft terecht door [appellant] niet bewezen geacht dat het van de feiten op ambtseed opgemaakte proces-verbaal niet juist is. Zijn stelling dat de afstand tussen de kruising Helmondseweg/Europaweg en Hortsedijk en het Esso tankstation korter is dan 277 meter sluit geenszins uit dat hij op de Europaweg de maximaal toegelaten snelheid met meer dan 50 km/u heeft overtreden, zoals gerelateerd in dat proces-verbaal. Voor de stelling dat hij op de kruising voor het rode stoplicht tot stilstand is gekomen, welke stelling essentieel is voor zijn betoog, ligt geen bewijs voor.
De bestuurlijke vorderingsprocedure die tot de EMG heeft geleid staat los van de strafrechtelijke procedure. Dat de kantonrechter [appellant], als gesteld, van de overtreding heeft vrijgesproken, heeft terecht niet tot het oordeel geleid dat de grondslag voor het opleggen van de EMG is komen te vervallen. Evenmin bieden de mondelinge uitspraak van de kantonrechter en de gedeeltelijk geanonimiseerde aantekeningen van de griffier van het verhandelde ter zitting grond voor het oordeel dat het CBR niet van de juistheid van het proces-verbaal heeft mogen uitgaan. Dit onderdeel van het betoog faalt.
Omdat het oordeel van de voorzieningenrechter wordt bevestigd, heeft [appellant] voorts geen belang bij het betoog met betrekking tot de toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2010
512.