ECLI:NL:RVS:2021:1648
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 28 juli 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 28 juni 2021 geoordeeld dat de vrijheidsontnemende maatregel die op 24 mei 2021 aan de vreemdeling was opgelegd, onterecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en kende schadevergoeding toe. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de staatssecretaris terecht klaagde over de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had zich namelijk ten onrechte bemoeid met de inrichting van het onderzoeksproces in asielzaken door te oordelen dat de grensprocedure na het eerste gehoor niet langer kon worden toegepast. De Raad van State oordeelde dat klachten over de behandeling van een asielaanvraag niet thuishoren in een procedure over een vrijheidsontnemende maatregel. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank de beroepsgrond van de vreemdeling over de voortgang van zijn asielaanvraag ten onrechte had betrokken in haar beoordeling.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de staatssecretaris hoefde de proceskosten niet te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juli 2021.