ECLI:NL:RBDHA:2021:14763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL21.16215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel en schadevergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan eiser, die een verblijfsstatus in Cyprus heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel onrechtmatig was vanaf 10 oktober 2021, toen uit Eurodac onderzoek bleek dat eiser internationale bescherming genoot in Cyprus. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem een vrijheidsontnemende maatregel had opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel niet langer gerechtvaardigd was, omdat eiser recht had op toegang tot Nederland op basis van zijn verblijfsstatus in Cyprus.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.100,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 11 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.496,-, die door de Staat moeten worden vergoed. De rechtbank benadrukte dat de vrijheidsontnemende maatregel niet kon worden voortgezet, omdat de asielaanvraag van eiser niet meer onder de grensprocedure viel, gezien zijn status in Cyprus. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 20 oktober 2021 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2021 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiser voert aan dat de grensprocedure al beëindigd had moeten worden toen op
10 oktober 2021 uit Eurodac duidelijk was geworden dat eiser een Cypriotische verblijfsstatus heeft. Op dat moment was duidelijk dat eiser al internationale bescherming heeft in een andere EU staat. In de grensprocedure wordt een beslissing genomen of iemand toegang moet krijgen tot het grondgebied van de EU. Verweerder moet gedurende de
grensprocedure voortdurend afwegen of de asielaanvraag zich nog leent voor afdoening binnen die procedure. Indien duidelijk is dat dit niet langer het geval is dient de grensprocedure te worden beëindigd. Volgens eiser was op 10 oktober 2021 al duidelijk dat artikel 30a eerste lid aanhef en onder a Vw 2000 van toepassing is en toegangsweigering niet aan de orde is. Eiser meent dat er onvoldoende sprake is van voortvarend handelen. Al op 10 oktober 2021 had opheffing plaats kunnen vinden, dan wel – subsidiair – op
13 oktober 2021 (de datum van het rapport gehoor bescherming EU/EER/Zwitserland en de brief van zijn gemachtigde met het verzoek tot opheffen van de bewaring). Eiser doet verder een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Noord-Holland van
10 augustus 2021, waar in dat geval niet werd geconcludeerd tot onrechtmatigheid van de bewaring, maar dan alleen omdat niet was aangetoond dat eiser internationale bescherming genoot in de EU.
3. Verweerder betwist niet dat uit het Eurodac onderzoek naar voren is gekomen dat eiser een verblijfsstatus in Cyprus heeft. Echter heeft eiser op grond daarvan geen recht op toegang of rechtmatig verblijf in Nederland. Het zogenaamde doorreisrecht eindigt zodra eiser niet meer aan de daaraan verbonden voorwaarden voldoet. Eiser heeft er blijk van gegeven juist niet door te reizen, maar heeft in Nederland een asielaanvraag gedaan. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Den Haag van
22 oktober 2021 ECLI:NL:RBDHA:2021:11592. Verweerder kon in de grensprocedure eisers asielaanvraag beoordelen en de vrijheidsontnemende maatregel opleggen. De wijze waarop verweerder de asielaanvraag heeft behandeld leent zich niet voor beoordeling in deze procedure. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ECLI:NL:RVS:2021:1648 Verweerder is bekend met de uitspraak van deze rechtbank van 7 oktober 2021 ECLI:NL:RBDHA:2021:12551. Verweerder heeft daartegen hoger beroep ingesteld. In de visie van verweerder is er wel grensbewakingsbelang.
4. De rechtbank stelt voorop dat de maatregel is opgelegd om het grensbewakingsbelang te verzekeren. Verweerder heeft echter niet duidelijk gemaakt hoe vanaf het moment dat vaststaat dat eiser een asielstatus in Cyprus heeft, de maatregel het grensbewakingsbelang zou dienen. De rechtbank volgt het betoog van eiser dat de maatregel onrechtmatig is vanaf 10 oktober 2021, het moment dat uit het Eurodac onderzoek is gebleken dat eiser al een asielstatus heeft in Cyprus. Uit dat Eurodac onderzoek volgt dat eiser sinds 18 februari 2016 in Cyprus internationale bescherming heeft.
5. De rechtbank verwijst naar werkinstructie 2021/10 waaruit volgt dat ook in geval van niet-inwilliging van de asielaanvraag, toegang tot Nederland wordt verleend. Op pagina 14 staat het volgende:

Wanneer de asielaanvraag is afgedaan in spoor 2 omdat de vreemdeling reeds
bescherming geniet in een EU/EER-lidstaat of in Zwitserland, kan de toegang tot het
Schengengebied niet worden geweigerd. De vrijheidsontnemende maatregel kan dus ook
niet worden voortgezet op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. In het
asielbesluit wordt de vreemdeling opgedragen zich onmiddellijk naar het grondgebied van
de betrokken EU/EER-lidstaat of Zwitserland te begeven.
6. Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank niet in hoe gelet op de verblijfsstatus in Cyprus, de afhandeling van de asielaanvraag tot een situatie kan leiden waarin toegang tot Nederland kan worden geweigerd. Verweerder kan zich dan niet op het standpunt stellen dat sprake is van een grensbewakingsbelang dat maakt dat eiser gedurende de behandeling van de asielaanvraag in grensdetentie moet verblijven.
7. De rechtbank acht gelet op het voorgaande de vrijheidsontnemende maatregel vanaf
10 oktober 2021 onrechtmatig. Het beroep is daarom gegrond.
8. De rechtbank acht gronden aanwezig om over de periode van 10 oktober 2021 tot en met 20 oktober 2021 schadevergoeding toe te kennen. Deze vergoeding wordt als volgt berekend: 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- ( met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, rechter, in aanwezigheid van
M.M.J. Mooijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.