ECLI:NL:RBDHA:2021:11617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.8457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vrijheidsontneming van een eiser die asiel heeft aangevraagd. De eiser, die rechtmatig verblijf heeft in een andere EU-lidstaat, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel op 24 mei 2021 rechtmatig was opgelegd, maar dat deze onrechtmatig werd vanaf 1 juni 2021, de dag na het eerste gehoor in de asielprocedure. De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel niet langer gerechtvaardigd was, gezien de status van de eiser in een andere EU-lidstaat. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van €800,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op €1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.8457

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.M. Holwerda),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft op 3 en 8 juni 2021 beroepsgronden ingediend. Op 8 juni 2021 is de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven en hebben partijen toestemming verleend voor het achterwege blijven van een zitting. Verweerder heeft op 10 juni 2021 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft hierop op 14 juni 2021 gereageerd. Verweerder heeft op 16 juni 2021 gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 17 juni 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiser is op 24 mei 2021 aangekomen op de luchthaven Schiphol, waar hij om asiel heeft gevraagd. Eiser heeft op die datum een geldig Syrisch paspoort overgelegd dat na onderzoek door de Kmar echt is bevonden. Ook heeft hij een Cypriotisch verblijfsdocument overgelegd dat geldig is tot 5 mei 2022, waaruit blijkt dat hij subsidiaire bescherming geniet als bedoeld in artikel 18 Richtlijn 2011/95/EU. Nu vaststaat dat hij rechtmatig verblijf heeft in een andere EU lidstaat, betoogt eiser primair dat er geen sprake is geweest van enig grensbewakingsbelang waardoor de vrijheidsontnemende maatregel ten onrechte is opgelegd. Dat aan een vreemdeling, die in een andere lidstaat internationale bescherming heeft, geen vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, derde lid, Vw kan worden opgelegd, volgt volgens eiser uit de recente uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 mei 2021 (NL21.5451). Subsidiair betoogt eiser dat tijdens of direct na het eerste gehoor in de asielprocedure op 31 mei 2021 duidelijk was dat hij internationale bescherming in een ander EU land geniet, zodat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf dat moment had moeten worden opgeheven.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat een vreemdeling
rechtmatig verblijf heeft in een andere lidstaat op zichzelf niet maakt dat er geen grensbewakingsbelang is. Nu eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, is verweerder gehouden die aanvraag te beoordelen en te onderzoeken wat de exacte status is van het verblijfsrecht van eiser in Cyprus en welke gevolgen dit heeft voor de asielprocedure in Nederland. De enkele omstandigheid dat eiser bij inreis een geldig paspoort en zijn verblijfsdocument van Cyprus heeft getoond, maakt volgens verweerder niet dat daarmee de uitkomst van zijn asielaanvraag in Nederland direct vaststaat. Verweerder wijst er verder op dat, zoals de rechtbank in de uitspraak van 18 mei 2021 (NL21.5451) ook heeft overwogen, het gesloten rechtsmiddelenstelsel van de Vw 2000 er aan in de weg staat dat de rechtbank bij toetsing van de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring tevens de rechtmatigheid van een ander besluit beoordeelt. De grensprocedure is juist bedoeld om te beoordelen in hoeverre de asielaanvraag in de grensprocedure kan worden afgedaan. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat hem enige tijd moet worden gegund om te beoordelen in hoeverre de aanvraag van eiser in de grensprocedure kon worden afgedaan. Verweerder stelt zich echter, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld in de uitspraak van 18 mei 2021, op het standpunt dat pas op het moment van het slaan van de asielbeschikking een conclusie over de asielaanvraag is getrokken en derhalve pas op dat moment duidelijk is of de grensprocedure al dan niet kan voortduren. Verweerder wijst er in dit verband op dat in de zienswijze nog omstandigheden kunnen worden aangevoerd die maken dat verweerder anders oordeelt in de asielprocedure of die van belang zijn voor de beoordeling of eiser Nederland moet verlaten. Verweerder meent dan ook dat in de onderhavige procedure de maatregel terecht heeft voortgeduurd tot het moment van de beschikking in de asielprocedure. Eerst in die beschikking heeft eiser immers een bevel tot terugkeer als bedoeld in artikel 62a, derde lid, Vw gekregen, aldus verweerder.
4.1
De rechtbank overweegt eerst dat verweerder naar vaste jurisprudentie
bevoegd is om na een asielverzoek op Schiphol een eerste screening te doen, voordat een vreemdeling tot Nederland wordt toegelaten, en dat verweerder de betreffende vreemdeling in beginsel gelet op het grensbewakingsbelang in bewaring kan stellen. Zo’n eerste screening is onder meer van belang om te kunnen beoordelen of mogelijk een Dublinclaim kan worden gelegd, of sprake is van een veilig derde land en of sprake is van tegenstrijdige verklaringen. Verder dient verweerder ook enige tijd te worden gegund om te beoordelen of de asielaanvraag in de grensprocedure kan worden afgedaan, waarbij de beslissing in beginsel wordt genomen enige tijd na het nader gehoor, omdat dan alle relevante feiten bekend zijn.
4.2
In de onderhavige procedure heeft eiser direct bij aankomst zijn geldige Syrische paspoort, alsmede zijn geldige Cypriotische verblijfsdocument overgelegd, waarmee is komen vast te staan dat eiser al rechtmatig verblijf heeft in een EU lidstaat. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder het grensbewakingsbelang niet meteen prijs hoefde te geven, omdat nou eenmaal eiser zelf een asielaanvraag heeft ingediend en verweerder eiser over de door hem zelf ingediende asielaanvraag eerst dient te horen. De vrijheidsontnemende maatregel is dan ook op 24 mei 2021 rechtmatig opgelegd.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat voor verweerder evenwel geen aanleiding om eiser na het eerste gehoor, waaruit geen bijzonderheden in verband met eisers rechtmatig verblijf in een ander EU land zijn af te leiden, gedurende de grensprocedure in vreemdelingenbewaring te houden.
5. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank acht het voortduren van de maatregel met ingang van 1 juni 2021, de dag na het eerste gehoor, onrechtmatig.
6. De rechtbank acht gelet op het voorgaande gronden aanwezig om een
schadevergoeding toe te kennen voor 8 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de)
vrijheidsontnemende maatregel van 8 x € 100,- per dag (verblijf detentiecentrum) = € 800,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen
van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet
verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 800,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van
deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.