ECLI:NL:RVS:2021:2975

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
202107582/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2021. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend. De vreemdeling had op 10 oktober 2021 op Schiphol een verzoek om internationale bescherming ingediend, waarna hem een vrijheidsontnemende maatregel werd opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling terecht stelde dat er geen grensbewakingsbelang meer was, omdat uit het Eurodac-systeem bleek dat hij een verblijfsstatus had in Cyprus. De staatssecretaris ging in hoger beroep, omdat hij van mening was dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had volgens de Afdeling ten onrechte geoordeeld dat de vrijheidsontneming vanaf het moment dat de verblijfsstatus in Cyprus bekend was, onrechtmatig was. De staatssecretaris had het recht om te bepalen of de vreemdeling toegang tot Nederland mocht krijgen, en de rechtbank had zich ten onrechte bemoeid met de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202107582/1/V3.
Datum uitspraak: 24 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2021 in zaak nr. NL21.16215 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 1 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft op 10 oktober 2021 op Schiphol een verzoek geuit om internationale bescherming. Hierop volgend is het besluit over zijn toegang tot Nederland uitgesteld en is aan hem voor de duur van de behandeling van dat verzoek in de grensprocedure op het aanmeldcentrum Schiphol, een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000. Hiertegen is de vreemdeling in beroep gekomen. De rechtbank heeft dit beroep gegrond verklaard, omdat de vreemdeling zich volgens haar terecht op het standpunt heeft gesteld dat vanaf het moment dat uit het onderzoek in het Eurodac-systeem bleek dat hij een verblijfsstatus heeft in Cyprus, er geen zogeheten grensbewakingsbelang meer was. De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn betoog dat het grensbewakingsbelang ermee gediend is om het verzoek van de vreemdeling in de grensprocedure te behandelen, omdat de uitkomst hiervan alleen kan leiden tot toegang tot Nederland. Bij besluit van 19 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het verzoek van de vreemdeling om internationale bescherming niet-ontvankelijk verklaard en de vrijheidsontnemende maatregel van 10 oktober 2021 op 20 oktober 2021 opgeheven.
2.       De staatssecretaris klaagt dat de rechtbank heeft miskend dat de vreemdeling niet meer voldeed aan de voorwaarden voor toelating bedoeld in de Schengengrenscode, omdat hij aan de buitengrens een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Dat betekent dat hij langdurig verblijf wil in Nederland en daarop heeft hij geen recht op grond van zijn verblijfsrecht in Cyprus. Dit verzoek moet eerst in de grensprocedure worden beoordeeld. Door te oordelen dat de uitkomst daarvan uitsluitend tot toegang kan leiden, heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris verder miskend dat het aan hem is die beoordeling te maken en het niet aan de bewaringsrechter is om te oordelen over de voortgang van de behandeling van het asielverzoek in de grensprocedure. Daarbij wijst hij op de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1648.
3.       De vraag of het besluit over de toegang van een vreemdeling met een verblijfsstatus in een andere lidstaat van de Europese Unie, die aan de buitengrens een verzoek om internationale bescherming doet, mag worden uitgesteld en aan hem een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd mag worden krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000, heeft de Afdeling bij uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2870, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak volgt dat de staatssecretaris terecht klaagt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de vrijheidsontneming vanaf het moment dat uit onderzoek in het Eurodac-systeem bleek dat de vreemdeling een verblijfsstatus heeft in Cyprus, onrechtmatig was. Daarnaast volgt uit de overwegingen van die uitspraak dat de staatssecretaris ook terecht klaagt dat de rechtbank zich als bewaringsrechter met haar oordeel dat er geen andere uitkomst denkbaar is dan dat aan de vreemdeling de toegang moet worden verleend, ten onrechte mengt in de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek. Klachten over de inhoudelijke behandeling van zijn asielverzoek in de grensprocedure kan een vreemdeling naar voren brengen bij een beroep tegen de eventuele afwijzing van dat verzoek of in een klachtenprocedure bij de staatssecretaris. Dit is alleen anders wanneer de bestuursrechter moet beoordelen of de staatssecretaris vanwege stilzitten tijdens de behandeling van de asielaanvraag wel voldoende voortvarend handelt en dit stilzitten geen verband houdt met de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De grieven slagen.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 december 2021 in zaak nr. NL21.16215;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Annen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021
765