ECLI:NL:RVS:2014:789

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
201307336/1/A4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsommen door staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tegen North Refinery

In deze zaak heeft de Raad van State uitspraak gedaan over de invordering van dwangsommen door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tegen de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery. De staatssecretaris had op 4 februari 2013 vier besluiten genomen tot invordering van verbeurde dwangsommen, omdat North Refinery zich niet had gehouden aan een eerder opgelegde last onder dwangsom. Deze last was opgelegd vanwege overtredingen van de Wet milieubeheer en de bijbehorende Europese verordening inzake de overbrenging van afvalstoffen.

North Refinery had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de staatssecretaris, waarbij het bezwaar voor drie van de vier besluiten gegrond werd verklaard en deze besluiten werden herroepen. Het bezwaar tegen het vierde besluit werd ongegrond verklaard. North Refinery ging in beroep tegen het besluit van 8 juli 2013, waarin de staatssecretaris de invorderingsbeschikking met kenmerk nr. 72542 handhaafde.

De Raad van State heeft de zaak op 7 januari 2014 ter zitting behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen was verjaard, waardoor het beroep tegen de handhaving van de invorderingsbeschikking niet-ontvankelijk werd verklaard. Voor de overige invorderingsbeschikkingen werd het beroep gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de overtredingen zich hadden voorgedaan. De Afdeling vernietigde het besluit van de staatssecretaris voor zover het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar was afgewezen en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de gemaakte proceskosten door North Refinery.

Uitspraak

201307336/1/A4.
Datum uitspraak: 5 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, gevestigd te Farmsum, gemeente Delfzijl,
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij vier onderscheiden besluiten van 4 februari 2013, met kenmerk nrs. 72542, 72554, 72557 en 72561, heeft de staatssecretaris besloten tot invordering van door North Refinery verbeurde dwangsommen.
Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de staatssecretaris het door North Refinery tegen deze besluiten gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de besluiten met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 betreft en deze herroepen. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover dat is gericht tegen het besluit met kenmerk nr. 72542.
Tegen dit besluit heeft North Refinery beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2014, waar North Refinery, vertegenwoordigd door haar [bestuurder], bijgestaan door K.D. Siebert en mr. J.C. Ozinga, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.J. Kerssemakers, drs. P.J.M. van Oosterhout en J. Roosma, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Overwegingen
1. North Refinery exploiteert een afvalverwerkingsbedrijf te Farmsum, gemeente Delfzijl. Bij besluit van 9 november 2011 heeft de staatssecretaris North Refinery een last onder dwangsom opgelegd. Hieraan heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat North Refinery afvalstoffen heeft overgebracht op een wijze die feitelijk niet overeenstemt met de kennisgeving of vervoersdocumenten als bedoeld in de Verordening (EG) 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB 2006 L 190; hierna: de Verordening), zodat zij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 2, aanhef en onder 35, aanhef en onder d, van de Verordening heeft overtreden.
De last houdt in dat de overtreding onmiddellijk dient te worden beëindigd. Per geconstateerde overtreding wordt een dwangsom verbeurd, die is vastgesteld op € 0,30 per kilogram afval met een maximum te verbeuren bedrag van € 4.000.000,00. Tegen dit besluit heeft North Refinery beroep ingesteld, dat de Afdeling bij uitspraak van 23 mei 2012, in zaak nr. 201203577/1/A4 en 201203577/2/A4, ongegrond heeft verklaard, zodat de last onder dwangsom thans in rechte onaantastbaar is.
2. Bij vier onderscheiden besluiten van 4 februari 2013 heeft de staatssecretaris besloten tot invordering van verbeurde dwangsommen, omdat tijdens controles van 30 oktober tot en met 2 november 2012 is geconstateerd dat North Refinery in strijd met de haar opgelegde last heeft gehandeld. Aan de invorderingsbeschikking met kenmerk nr. 72542 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat bij een zestal afvaltransporten het vervoersdocument eerder bij de bevoegde autoriteiten is ingediend dan de daadwerkelijke verwerking heeft plaatsgevonden, zodat dwangsommen van in totaal € 39.396,00 zijn verbeurd. Aan de invorderingsbeschikkingen met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat overgebracht materiaal door een andere verwerker is verwerkt dan die in de kennisgeving is opgegeven, zodat dwangsommen van in totaal € 30.228,00 zijn verbeurd.
De staatssecretaris heeft in bezwaar aannemelijk geacht dat de verwerking van overgebracht materiaal in overeenstemming met de kennisgeving niet naar een andere verwerker is vervoerd. Om die reden heeft hij bij het bestreden besluit de invorderingsbeschikkingen met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 herroepen. De dwangsommen waarop de drie herroepen invorderingsbeschikkingen zien, zijn vanwege dat herroepen niet verbeurd. De invorderingsbeschikking met kenmerk nr. 72542 is bij dat besluit gehandhaafd.
3. Ingevolge artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verjaart de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom in afwijking van artikel 4:104 door verloop van een jaar na de dag waarop zij is verbeurd.
Ingevolge artikel 5:37, eerste lid, beslist het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking omtrent de invordering van een dwangsom.
3.1. North Refinery stelt dat de bevoegdheid tot invordering van de dwangsommen ingevolge artikel 5:35 van de Awb is verjaard, hetgeen de staatssecretaris ter zitting heeft bevestigd. Dit betekent dat thans met betrekking tot de verbeurde dwangsommen waarop de in bezwaar gehandhaafde invorderingsbeschikking ziet, geen bevoegdheid tot invorderen meer bestaat. Derhalve is aan het beroep voor zover het tegen het handhaven van die invorderingsbeschikking is gericht het procesbelang ontvallen en is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
4. North Refinery betoogt dat de staatssecretaris haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, bij het bestreden besluit ten onrechte heeft afgewezen.
4.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.2. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat North Refinery niet voor vergoeding van de door haar in bezwaar gemaakte kosten in aanmerking komt. In dat verband stelt de staatssecretaris dat de herroeping van de invorderingsbeschikkingen met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 niet het gevolg is van een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Volgens de staatssecretaris was de in het administratiesysteem van North Refinery gebruikte terminologie ten tijde van de controles achterhaald, zodat het niet aan de staatssecretaris te wijten is dat hij er vanuit ging dat overgebracht materiaal door een andere verwerker is verwerkt dan die in de kennisgeving was opgegeven.
4.3. Blijkens het bestreden besluit zijn de invorderingsbeschikkingen met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen, omdat in onvoldoende mate kon worden bewezen dat de daarin gestelde overtredingen zich hebben voorgedaan. Hieruit leidt de Afdeling af dat die beschikkingen vanwege onrechtmatigheid zijn herroepen.
Met betrekking tot de vraag of deze onrechtmatigheid aan de staatssecretaris is te wijten, overweegt de Afdeling als volgt. De staatssecretaris stelt in het bestreden besluit dat hij, nadat hij de stukken in bezwaar nader had bestudeerd en inlichtingen bij de betrokken toezichthouders had ingewonnen, zijn standpunt wat betreft deze drie invorderingsbeschikkingen heeft gewijzigd. Ter zitting heeft North Refinery daartegenover gesteld dat de juiste verwerker al voor het nemen van de invorderingsbeschikkingen in het gebruikte administratiesysteem was vermeld en de staatssecretaris deze gegevens bij onderzoek van dat systeem eenvoudig had kunnen ontsluiten. De staatssecretaris heeft dit niet betwist. De Afdeling overweegt dat, toen de staatssecretaris voornemens was invorderingsbeschikkingen te nemen omdat hij vermoedde dat het overgebrachte materiaal in strijd met de opgelegde last door een andere verwerker was verwerkt dan in de kennisgeving was opgenomen, hij door zorgvuldig onderzoek had dienen te verifiëren of zijn vermoeden terecht was. Nu de staatssecretaris bij zijn onderzoek hiernaar geen gebruik heeft gemaakt van alle vanuit het administratiesysteem eenvoudig ontsluitbare, relevante gegevens, is de onrechtmatigheid van de invorderingsbeschikkingen met kenmerk nrs. 72554, 72557 en 72561 aan de staatssecretaris te wijten. Het verzoek om vergoeding van de ter zake in bezwaar gemaakte proceskosten is dan ook ten onrechte afgewezen.
De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het handhaven van invorderingsbeschikking met kenmerk nr. 72542. Het beroep is voor het overige gegrond. Het bestreden besluit moet, voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar is afgewezen, wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden vernietigd.
6. De staatssecretaris dient op na te melden wijze te worden veroordeeld in de kosten van het beroep en bezwaar.
7. Gelet hierop hoeft de staatssecretaris niet opnieuw te beslissen op het verzoek van North Refinery om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover bij het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2013, met kenmerk nr. 72542/72554/72557/72561, de invorderingsbeschikking met kenmerk nr. 72542 is gehandhaafd;
II. verklaart het beroep voor het overige gegrond;
III. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 8 juli 2013, met kenmerk nr. 72542/72554/72557/72561, voor zover daarbij het verzoek van de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten is afgewezen;
IV. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.948,00 (zegge: negentienhonderdachtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de naamloze vennootschap Refining & Trading Holland N.V., handelend onder de naam North Refinery, het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2014
457-742.