In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 8 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen. De eiser had beroep ingesteld tegen de invordering van een dwangsom van € 15.000,- die was opgelegd wegens overtredingen van asbestregels tijdens sloopwerkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, het college, zich terecht bevoegd heeft geacht om de dwangsom te vorderen. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarbij het primaire besluit van 25 februari 2020 en het bestreden besluit van 14 augustus 2020 aan de orde kwamen. Eiser had geen rechtsmiddelen aangewend tegen de last onder dwangsom, waardoor deze onherroepelijk was geworden. De rechtbank heeft de bevoegdheid tot invordering beoordeeld aan de hand van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de verjaringstermijn van een jaar na verbeurdverklaring van de dwangsom relevant was. De rechtbank concludeerde dat de verjaring was gestuit door een aanmaning van verweerder, waardoor de invordering niet was verjaard op het moment van de zitting. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser, die betrekking hadden op de rechtmatigheid van de last, niet meer aan de orde konden komen in het kader van de toetsing van de invorderingsbeschikking. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.