ECLI:NL:RBDHA:2020:14954

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2020
Publicatiedatum
29 juli 2021
Zaaknummer
NL20.19046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000 met betwisting van de gronden en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Egyptische nationaliteit claimt. Eiser is op 27 oktober 2020 in bewaring gesteld op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 9 november 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de gronden van de bewaring beoordeeld, waarbij eiser heeft aangevoerd dat de gronden niet voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, wat de gronden voor de bewaring versterkt. Eiser heeft ook medische klachten aangevoerd, maar de rechtbank oordeelt dat de belangen van eiser voldoende zijn meegewogen door verweerder. De rechtbank concludeert dat er een redelijk vooruitzicht op uitzetting is en dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19046
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.N. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.K. BenSmail. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Egyptische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. Eiser voert aan dat de gronden van de maatregel van bewaring de maatregel niet kunnen dragen. Ten aanzien van de zware grond 3b erkent eiser dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Hij voert hierbij echter aan dat hij in die tussentijd wel zwart heeft gewerkt en 45 euro per dag heeft kunnen verdienen. Ten aanzien van de lichte grond 3c erkent eiser dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft. Op dit moment is echter wel bekend waar hij is, omdat hij in bewaring zit. Hierna kan hij misschien in de opvang worden opgenomen.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De rechtbank overweegt over de grond onder 3b dat eiser de feitelijke juistheid van de grond niet heeft betwist. In de maatregel van bewaring is gemotiveerd dat eiser op 9 april 2018 met onbekende bestemming is vertrokken en zich daarna niet meer heeft gehouden aan de opgelegde meldplicht. Hieruit volgt dat eiser zich een periode aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Dat eiser in die periode zwart heeft gewerkt en daarmee 45 euro per dag heeft verdiend, maakt juist dat duidelijk is dat eiser zich in die periode doelbewust aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht de zware grond onder 3b aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
5. Ten aanzien van de lichte grond 4c overweegt de rechtbank dat eiser kan worden tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. Dat eiser na zijn vrijlating eventueel opvang zou ontvangen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)3 blijkt bovendien dat opvang in een asielzoekerscentrum niet kwalificeert als vaste woon – of verblijfplaats. Door het niet hebben van een vaste woon – of verblijfplaats is eiser niet traceerbaar voor verweerder. Verweerder heeft eiser dan ook op goede gronden tegengeworpen dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft. De rechtbank stelt tot slot vast dat eiser de lichte grond onder 4d niet heeft betwist.
6. De zware grond onder 3b en de lichte gronden onder 4c en 4d – en de daarbij gegeven motivering – zijn naar het oordeel van de rechtbank terecht aan eiser tegengeworpen en kunnen, in onderlinge samenhang bezien, de maatregel van bewaring
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8493.
dragen. Wat eiser over de overige gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Hij heeft namelijk diabetes en het gaat niet goed met hem. Zijn bloedsuikerspiegel schommelt en het lukt niet om dat te stabiliseren. Ook kan hij zich niet goed bewegen in het detentiecentrum en krijgt hij geen aangepast eten voor zijn diabetes.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.4
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. De gemachtigde van eiser heeft verklaard dat hij in het detentiecentrum zorg krijgt van dienstdoende verpleegkundigen. Eiser heeft ook de mogelijkheid om zich tot een arts te wenden. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze medische zorg voor hem ontoereikend is. Verder overweegt de rechtbank dat eiser indien hij problemen heeft met de omstandigheden in het detentiecentrum, daarover bij het detentiecentrum zijn beklag moet doen. De beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring moet beperkt blijven tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. Over eisers klachten over de omstandigheden in het detentiecentrum, kan de rechtbank daarom niet oordelen5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in deze zaak geen lichter middel hoefde toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Ten aanzien van het zicht op uitzetting voert eiser aan dat het de vraag is hoe snel de laissez passer (lp) zal worden afgegeven. Eiser verwacht dat dit nog wel een tijd zal duren aangezien hij geen documenten heeft.
11. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er ten tijde van de bewaring geen redelijk vooruitzicht op verwijdering was. Verweerder heeft gemeld dat op 4 november 2020 een lp-aanvraag is uitgegaan en dat er geen reden is om te verwachten dat er geen lp afgegeven zal worden. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
4 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
12 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.A. Schuman T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.