ECLI:NL:RBDHA:2020:5430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
17 juni 2020
Zaaknummer
NL20.11627
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en geboren te zijn in 2003. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 28 mei 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 8 juni 2020 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting heropend op 11 juni 2020 om aanvullende stukken te bekijken.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. Eiser voerde aan dat hij zonder rechtsgeldige titel is opgehouden en dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, gezien de coronamaatregelen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring voldoende was onderbouwd door verweerder, die had aangegeven dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat verweerder niet verplicht was om een leeftijdsonderzoek te verrichten, ondanks de bewering van eiser dat hij minderjarig is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 12 juni 2020 en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.11627
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Ramdhan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft op 8 juni 2020 aanvullende stukken geüpload. Eiser heeft op 9 juni 2020 op de aanvullende stukken van verweerder gereageerd.
De rechtbank heeft op 11 juni 2020 het onderzoek ter zitting heropend om kennis te nemen van de stukken van 8 en 9 juni 2020, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist.
4. Eiser voert aan dat hij op 28 mei 2020 tussen 00:00 en 11:00 uur zonder rechtsgeldige titel is opgehouden. Eiser wijst in dit verband op het proces-verbaal van ophouding van 28 mei 2020 ( [.] ). Daarin is opgenomen dat eiser op 28 mei 2020 om 11:00 uur is overgenomen en opgehouden, aansluitend op strafrechtelijke heenzending. Onder punt 9 is vervolgens het volgende opgenomen:
“Op 28 mei 2020 omstreeks 00:00 uur is de vrijheidsbeneming beëindigd / opgeheven, omdat betrokkene in bewaring is gesteld.”
Eiser voert aan dat hieruit volgt dat de strafrechtelijke vrijheidsbeneming op 27 mei 2020 om 00:00 uur is opgeheven. Omdat eiser vervolgens pas op 28 mei 20202 om 11:00 uur op vreemdelingrechtelijke titel is opgehouden, heeft hij op 28 mei 20202 tussen 07:00 en 11:00 zonder rechtsgeldige titel vastgezeten.
Verweerder heeft in een aanvullende reactie verklaard dat het tijdstip van het einde van de vreemdelingrechtelijke ophouding onder punt 9 in het proces-verbaal van ophouding abusievelijk niet is ingevuld nadat het tijdstip van het opleggen van de maatregel van bewaring bekend was geworden en voorafgaand aan het ondertekenen en sluiten van het proces-verbaal.
5. De rechtbank stelt vast dat het proces-verbaal van ophouding van 28 mei 2020 specifiek vermeldt dat eiser om 11:00 uur “aansluitend op strafrechtelijke heenzending” is overgenomen en opgehouden. De rechtbank hecht meer waarde aan deze specifieke vermelding dan aan eisers suggestie dat het tijdstip 00:00 uur dat onder punt 9 staat vermeld, ziet op de strafrechtelijke heenzending. Nu onder punt 10 van dit proces-verbaal staat dat bij het opmaken van het proces-verbaal het tijdstip van de inbewaringstelling nog niet bekend was, heeft het er alle schijn van dat het tijdstip waarop de vreemdelingrechtelijke bewaring eindigde ten onrechte naderhand niet is aangepast onder punt 9. De rechtbank ziet een bevestiging van deze lezing in de printscreen die verweerder op 8 juni 2020 heeft ingediend. In de printscreen staat nogmaals uitdrukkelijk dat de strafrechtelijke heenzending van eiser
op 28 mei 2020 om 11:00 uur heeft plaatsgevonden. De rechtbank volgt daarom de lezing van verweerder dat het (onjuiste) tijdstip zoals vermeldt onder punt 9 in het proces-verbaal van ophouding betrekking heeft op de beëindiging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw en niet op de strafrechtelijke vrijheidsbeneming en dat daar abusievelijk 00:00 uur niet is gecorrigeerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Voor zover eiser onder verwijzing naar een brief van de staatssecretaris van 19 mei 2020 stelt dat hij niet voldoet aan de criteria voor nieuwe inbewaringstellingen na het uitbreken van het coronavirus, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de maatregel van bewaring voldoende heeft toegelicht waarom is overgegaan tot de inbewaringstelling. Verweerder heeft verder ter zitting toegelicht dat de prioriteitsgroepen die in voornoemde brief zijn genoemd niet limitatief zijn. De brief geeft geen vaste gedragslijn weer en de genoemde criteria zijn geen voorwaarden voor een inbewaringstelling. Bovendien heeft eiser niet geconcretiseerd waarom het niet behoren tot één van de in de brief genoemde prioriteitsgroepen in zijn geval de inbewaringstelling in de weg staat. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen leeftijdsonderzoek heeft verricht, terwijl eiser meerdere malen heeft verklaard dat hij minderjarig is. Nu eiser minderjarig is en de maatregel van bewaring een zeer indringende inbreuk op het privéleven is, had verweerder bij twijfel over zijn leeftijd een leeftijdsonderzoek moeten aanbieden. Eiser wijst in dit verband onder andere op artikel 17, vijfde lid, van de Terugkeerrichtlijn en artikel 37 van het Verdrag inzake de rechten van het kind.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In de uitspraak van 11 juli 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht1 geoordeeld dat verweerder de gestelde minderjarigheid van eiser niet hoefde te volgen. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 augustus 20182 bevestigd. Verder heeft eiser tijdens het gehoor voor de inbewaringstelling, op 28 mei 2020, naast de verklaring dat hij in 2003 is geboren, verklaard dat hij in 2018 17 jaar was. Eiser heeft zelf dus voor het opleggen van de maatregel van bewaring wisselend verklaard over zijn leeftijd. Eiser heeft bovendien geen identificerende documenten overgelegd. Onder deze omstandigheden was verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om een leeftijdsonderzoek te verrichten alvorens eiser in bewaring te kunnen stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Er gaan geen vluchten van Nederland naar Marokko of omgekeerd. Uitzetting via het land of via zee is ook niet mogelijk. Ook is niet gebleken dat het luchtruim op korte termijn opengaat.
10. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is. Hoewel nu niet naar Marokko kan worden gevlogen vanwege de maatregelen rondom het coronavirus, is de rechtbank van oordeel dat dit vooralsnog een tijdelijke belemmering betreft. Hoewel niet is uit te sluiten dat deze situatie nog enige tijd zal duren, kan niet worden gezegd dat al duidelijk is dat deze maatregelen nog zo lang zullen duren dat nu al moet worden geconcludeerd dat uitzetting niet binnen een redelijke termijn zal kunnen plaatsvinden. Verweerder is bovendien nog in afwachting van de lopende lp-aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten, zodat een
1. NL18.10880.
2 201805948/1/ V2 en 201805948/2/V2
daadwerkelijke uitzetting nog niet aan de orde is. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de Marokkaanse autoriteiten als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus minder genegen zijn om een lp aan eiser af te geven. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Eiser heeft tot slot ter zitting aangegeven zich niet veilig te voelen in het detentiecentrum. De rechtbank overweegt in dit verband dat de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring beperkt moet blijven tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime. Over eisers klacht dat het dat hij zich niet veilig voelt in het detentiecentrum, kan de rechtbank daarom niet oordelen.3 Eiser kan zijn klachten kenbaar maken binnen het detentiecentrum.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2020

Documentcode: DSR11866903

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.