ECLI:NL:RVS:2003:AO0820

Raad van State

Datum uitspraak
24 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200301115/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing schadevergoeding op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de raad van de gemeente Sneek tegen een uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding van een verzoeker, die schade heeft geleden door besluiten tot verlening van vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De verzoeker had in 1998 een verzoek om schadevergoeding ingediend, dat door de gemeente was afgewezen. De rechtbank had in eerdere uitspraken de gemeente opgedragen om de schadevergoeding te betalen, maar de gemeente ging in hoger beroep.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de verzoeker schade heeft geleden ter hoogte van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80. Dit was het gevolg van waardevermindering van zijn appartement door de vrijstellingsbesluiten die in 1995 waren genomen. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de voordelen van het bestemmingsplan “Zomerrak”, dat in rechte onaantastbaar was geworden, in aanmerking genomen moesten worden bij de beoordeling van de schade. De gemeente had zich op het standpunt kunnen stellen dat de nadelen van de vrijstellingsbesluiten en de voordelen van het bestemmingsplan zo nauw verweven waren dat deze samen beoordeeld moesten worden.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de gemeente niet verplicht is om de schadevergoeding te betalen. De beslissing is genomen in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 24 december 2003.

Uitspraak

200301115/1.
Datum uitspraak: 24 december 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Sneek,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 16 januari 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 1998 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), afgewezen.
Bij besluit van 14 juli 1998 heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 april 2000, verzonden op 4 april 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd.
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft appellant opnieuw het door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 januari 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, en bepaald dat appellant aan [verzoeker] een bedrag van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80 aan planschade vergoedt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 februari 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 maart 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 7 april 2003 heeft [verzoeker] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2003, waar appellant, vertegenwoordigd door A. Kuperus, ambtenaar bij de gemeente, en [verzoeker], in persoon, en bijgestaan door [gemachtigde], werkzaam bij [naam] juristen te [plaats], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat [verzoeker] schade heeft geleden ten bedrage van ƒ 10.000,00/€ 4.537,80 in de vorm van waardevermindering van zijn appartement ten gevolge van de op 27 april 1995 in rechte onaantastbaar geworden besluiten tot verlening van vrijstelling ex artikel 19 van de WRO, ten behoeve van de oprichting van een appartementen- en bankgebouw aan de Oppenhuizerweg te Sneek.
2.2. In geschil is of het ondervonden nadeel kan worden verrekend met de voordelen die voortvloeien uit het bestemmingsplan “Zomerrak”. Het ontwerp van dit bestemmingsplan is op 13 januari 1995 ter visie gelegd. Vaststelling van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden op 18 april 1995 en het besluit tot goedkeuring daarvan door het college van gedeputeerde staten van Friesland is op 19 augustus 1996 in rechte onaantastbaar geworden.
Op 18 oktober 1996 heeft [verzoeker] zijn verzoek om een planschadevergoeding ingediend.
2.3. Anders dan de rechtbank beantwoordt de Afdeling deze vraag bevestigend. Het verzoek om vergoeding van planschade richt zich op de nadelige gevolgen van de vrijstellingsbesluiten. Deze besluiten zijn genomen vooruitlopend op het toen al in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan “Zomerrak”, welk plan voorziet in de mogelijkheid van oprichting van het gerealiseerde appartementen- en bankgebouw. Dit bestemmingsplan was ten tijde van de indiening van het verzoek om schadevergoeding reeds in rechte onaantastbaar. Onder deze omstandigheden heeft appellant zich op het standpunt kunnen stellen dat de vrijstellingsbesluiten zo nauw verweven zijn met het bestemmingsplan “Zomerrak”, dat de door deze besluiten veroorzaakte nadelen en de met dit inmiddels geldende plan aantoonbaar verbonden voordelen geacht kunnen worden voort te vloeien uit hetzelfde planologische regime. Appellant heeft dan ook de voordelen die uit dat regime voortvloeien mogen betrekken bij de beoordeling van de schade.
Nu [verzoeker] niet heeft bestreden dat zijn appartement ten gevolge van het bestemmingsplan “Zomerrak” met ongeveer ƒ 20.000,00/€ 9.075,60 in waarde is gestegen, heeft appellant terecht geen reden gezien voor een vergoeding van de geleden schade.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Leeuwarden van 16 januari 2003, 02/34 WET;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2003
-401.