RECHTBANK ALMELO
Sector bestuursrecht
Registratienummer: 11 / 1162 WET
uitspraak van de enkelvoudige kamer
Bouwcombinatie OCB/Ardesch, gevestigd te Ommen
OCB Bouw BV, gevestigd te Ommen
Aannemersbedrijf J.H. Ardesch BV, gevestigd te Den Ham,
eisers,
gemachtigde: mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Twenterand,
verweerder.
derdebelanghebbende:
[X],
wonende te Den Ham,
gemachtigde: mr. J.T. Fuller, advocaat te Zwolle.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 11 oktober 2011.
2. Procesverloop
Bij besluit van 23 november 2010 heeft verweerder aan [X] (verder: [X]) op zijn verzoek een planschadevergoeding toegekend van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 februari 2010 tot aan de dag der uitbetaling. Tegen dit besluit hebben eiseres bezwaar gemaakt.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen met procedurenummers 11/1005 en 11/1018 ter openbare zitting van de rechtbank van 25 september 2012, waar van de zijde van eisers is verschenen [A], bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [Z], werkzaam bij de gemeente Twenterand. [X] is in persoon verschenen, vergezeld door [Y] en bijgestaan door gemachtigde voornoemd.
Na het sluiten van het onderzoek zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.
3. Overwegingen
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft verweerder aan Aannemersbedrijf J.H. Ardesch BV vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van 5 appartementen op het perceel Ommerweg 8 te Den Ham. Deze ontwikkeling was eerst voorzien in het voorontwerp van het op 7 september 2007 in werking getreden bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham”, maar is daar om proceduretechnische redenen uitgehaald nog voordat het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage werd gelegd. Het betoog van eisers dat verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend kan, gezien de door verweerder in het bestreden besluit gegeven motivering, niet worden gevolgd.
Eisers hebben met de gemeente Twenterand een planschadeovereenkomst gesloten als gevolg waarvan eventueel toe te kennen planschade ten gevolge van het vrijstellingsbesluit op eisers zal worden verhaald. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening zijn eisers dientengevolge aangemerkt als belanghebbende bij het schadebesluit.
Bij formulier, ontvangen op 15 februari 2010, heeft [X], eigenaar van het perceel met woonhuis aan [adres] te Den Ham, verzocht om vergoeding van planschade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het vrijstellingsbesluit. Hij heeft aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van waardevermindering vanwege de beperking van het woongenot.
Verweerder heeft aan het besluit van 23 november 2010 een advies van Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (hierna: Kenniscentrum) van 2 november 2010 ten grondslag gelegd. In dat advies concludeert Kenniscentrum dat als gevolg van de verleende vrijstelling sprake is van enig planologisch nadeel, welk nadeel een schade meebrengt die is vastgesteld op € 10.000,-. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 23 november 2010 door eisers gemaakte bezwaar heeft verweerder Kenniscentrum om een reactie gevraagd. Bij brief van 8 april 2011 heeft Kenniscentrum, voor zover hier van belang, uiteengezet dat eventuele compenserende voordelen uit het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham” niet bij de planschadeanalyse zijn betrokken, nu het vrijstellingsbesluit en dit bestemmingsplan niet kunnen worden aangemerkt als planologische ontwikkelingen die nauw met elkaar zijn verweven. Van een voordeelverrekening kan naar de mening van Kenniscentrum dan ook geen sprake zijn. Verweerder heeft dit standpunt, dat afwijkt van het standpunt van de commissie voor de bezwaarschriften, in zijn beslissing op bezwaar overgenomen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat voor hem doorslaggevend is dat het project waarvoor de vrijstelling is verleend is gelegen buiten de grenzen van het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham”.
Eisers kunnen zich met dit besluit niet verenigen. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat het vrijstellingsbesluit en het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham” zodanig nauw met elkaar zijn verweven, dat de voordelen die de inwerkingtreding van laatstgenoemde planologische maatregel heeft meegebracht bij de planvergelijking moesten worden betrokken. Was dit gebeurd, zo stellen eiseres, dan zou zijn gebleken dat geen sprake is van schade die voor vergoeding in aanmerking komt. In dit verband hebben eisers aangevoerd dat feitelijk sprake was van één planologische ontwikkeling op de percelen Ommerweg 2 tot en met 8, en dat enkel om geluidstechnische redenen is gekozen ten behoeve van de ontwikkeling van het appartementengebouw een separate vrijstellingsprocedure te volgen. Voorts heeft te gelden, zo hebben eisers ter zitting nog aangevuld, dat de planologische ontwikkelingen afzonderlijk van elkaar economisch niet uitvoerbaar zouden zijn geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 januari 2011, LJN BP0535) kan verrekening van planologische voor- en nadelen alleen plaatsvinden, indien het voor- en nadeel voor een bepaald perceel worden veroorzaakt door hetzelfde planologische regime. Die situatie doet zich hier niet voor. De gestelde voordelen vloeien immers voort uit het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham”, terwijl de nadelen voortkomen uit de verleende vrijstelling ex artikel 19, tweede lid, van de WRO. Omstandigheden als zich voordeden in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003, LJN AO0820 respectievelijk 7 april 2004, LJN AO7100, die aanleiding zouden kunnen vormen daarover anders te denken, doen zich hier niet voor. Het vrijstellingsbesluit is niet genomen vooruitlopend op een al in ontwikkeling zijnd bestemmingsplan. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. In geschil is de vraag of het “knippen” van een planologische ontwikkeling er in dit geval toe kan leiden dat de uit deze ontwikkeling voorvloeiende voor- en nadelen niet meer met elkaar kunnen worden verrekend.
De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen reden om een (nieuwe) uitzondering te maken op de door de Afdeling gevestigde hoofdregel. Doorslaggevend acht de rechtbank in dit verband dat niet is gebleken dat beide planologische ontwikkelingen zodanig nauw met elkaar zijn verweven, dat feitelijk sprake is van een onlosmakelijke samenhang. Dit zou het geval kunnen zijn indien de planologische ontwikkelingen niet afzonderlijk van elkaar kunnen worden uitgevoerd. Dat is echter niet het geval. Niet valt in te zien dat het door de vrijstelling mogelijke gemaakte appartementengebouw niet kan worden opgericht zonder dat eveneens de woningen worden opgericht die mogelijk zijn gemaakt door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. den Ham.”. Voor zover eisers zich ter zitting op het standpunt hebben gesteld dat de projecten afzonderlijk van elkaar economisch niet uitvoerbaar zijn, hebben zij dit standpunt niet aannemelijk gemaakt. De economische uitvoerbaarheid is bovendien een onderwerp dat reeds bij de vaststelling van de betreffende ruimtelijke ontwikkelingen aan de orde is geweest. Ingevolge het bepaalde in het (destijds) geldende artikel 9, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening 1985 is de (economische) uitvoerbaarheid immers onderdeel van het gemeentelijk onderzoek. Kennelijk is destijds geoordeeld dat de onderscheiden ontwikkelingen afzonderlijk uitvoerbaar zijn, althans, is dit geen reden geweest medewerking aan de planologische ontwikkelingen te onthouden. Nu de daartoe genomen besluiten inmiddels onherroepelijk zijn, dient ook de rechtbank van de juistheid van die besluiten uit te gaan.
Niet van belang is voorts dat, zoals eisers stellen, sprake is van het spiegelbeeld van de situatie als bedoeld in meergenoemde uitspraak van de Afdeling van 24 december 2003. Dat het bestemmingsplan “Ommerweg 2-6 e.o. Den Ham” eerder onherroepelijk is geworden dan het vrijstellingsbesluit, is voor de te maken planvergelijking in dit geval niet relevant. Dit maakt niet dat om die reden sprake is van een nauwe verwevenheid als hiervoor bedoeld.
Gelet op het hiervoor overwogene faalt het door eisers gevoerde betoog dat verweerder de voordelen van de planologische wijziging onvoldoende in kaart heeft gebracht. Het beroep is dan ook ongegrond.
- verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.
Aldus gegeven door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van M.W. Hulsman als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012