ECLI:NL:RVS:2002:AE0469

Raad van State

Datum uitspraak
15 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200200340/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • B. van Wagtendonk
  • M. Vlasblom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 21 december 2001 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de Staatssecretaris van 28 augustus 2001, waarin de aanvraag werd afgewezen, niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was verleend, met name omdat het besluit geen aanwijzingen bevatte dat deze aanvraag was afgewezen op basis van het beleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen.

De Staatssecretaris ging in hoger beroep en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het besluit niet deugde. De Raad van State heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank inderdaad buiten de grenzen van het geschil was getreden. De Raad oordeelde dat de rechtbank de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht had geschonden door de aanvraag van de vreemdeling niet correct te toetsen aan de geldende wetgeving.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2002, waarbij de Raad van State in naam der Koningin recht deed. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

Raad
van State
200200340/1.
Datum uitspraak: 15 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 december 2001 in het geding tussen:
[vreemdeling]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2001, verzonden op 29 augustus 2001, heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 december 2001, verzonden op diezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 18 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Dit faxbericht is aangehecht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft - voor zover thans van belang - overwogen dat het besluit van 28 augustus 2001 grondslag mist, voorzover de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling is onthouden.
2.2. De door de staatssecretaris voorgedragen grieven zijn uitsluitend gericht tegen de tot die conclusie leidende overwegingen.
2.2.1. Dienaangaande overweegt de Afdeling ambtshalve als volgt.
2.2.2. Uit het besluit van 28 augustus 2001 kan niet worden afgeleid dat dit mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De rubrieken 1 en 2 onder het kopje ‘Onderwerp van de beschikking’ onderscheidenlijk ‘Besluit’, noch de rubriek 5 onder het kopje ‘Rechtsgevolgen van deze beschikking’ behelst enige aanwijzing daarvoor. Hetgeen gesteld is onder deze rubrieken ziet uitsluitend op de aanvraag om een verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Dat in rubriek 4 onder het kopje ‘Motivering van de beslissing’ wordt verwezen naar het schriftelijke voornemen tot afwijzing, waarin is aangegeven dat de vreemdeling geen aanspraak kan maken op het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen, doet hieraan niet af. Het desbetreffende voornemen, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000, kon uitsluitend betrekking hebben op het voornemen om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel af te wijzen.
2.2.3. De rechtbank heeft de vraag of de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling kon worden onthouden dan ook ten onrechte bij de toetsing van het bij haar bestreden besluit betrokken. Aldus is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden en heeft zij artikel 8:1, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschonden.
2.3. Gelet hierop, is het hoger beroep kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 december 2001 in zaak nr. AWB 01/45263;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M. Vlasblom, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2002
32-348.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,