ECLI:NL:RBSGR:2003:AL8187

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 juli 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/38041
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning asiel voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

Op 29 juli 2003 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling, geboren in Somalië, die een aanvraag om toelating als vluchteling had ingediend. De vreemdeling, eiser, had zijn aanvraag ingediend op 17 juli 1997, maar deze was door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit niet alleen betrekking had op de afwijzing van de asielaanvraag, maar ook op de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking als alleenstaande minderjarige vreemdeling. De rechtbank stelde vast dat de motivering van het bestreden besluit voldoende was en dat de grief van eiser, dat hem ten onrechte geen verblijfsvergunning was verleend, niet kon slagen. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat zijn aanvraag gegrond was op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormden.

De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn asielmotieven, waaronder zijn gestelde Somalische nationaliteit en zijn joodse geloof. De rechtbank volgde de overwegingen van de verweerder en concludeerde dat de vreemdeling niet in staat was om zijn verklaringen te onderbouwen. De rechtbank wees erop dat de vreemdeling eerst een bezwaarschrift moest indienen tegen de weigering van de verblijfsvergunning, voordat hij beroep kon instellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

UITSPRAAK
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 01/38041
Datum uitspraak: 29 juli 2003
UITSPRAAK
op het beroep in het geschil tussen de vreemdeling, die stelt te zijn:
A
geboren op [...] 1979,
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. D.J. Merhottein, advocaat te Breda,
en
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
(voorheen: de Staatssecretaris van Justitie)
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. A. R. Roose, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Op 17 juli 1997 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend.
Verweerder heeft deze aanvraag, na inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) op 1 april 2001 met toepassing van het in die wet neergelegde overgangsrecht, aangemerkt als aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en daarop bij besluit van 29 mei 2001 afwijzend beslist.
Bij brief van 26 juni 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is behandeld ter zitting van 18 juni 2003, waar eisers gemachtigde en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Eiser is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Motivering
2.1 Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.2 Eiser heeft aan zijn aanvraag - kort samengevat - de volgende asielmotieven ten grondslag gelegd.
Eiser is geboren in Somalië en behoort tot de Gibil'Ade. In zijn achtste levensjaar is eiser met zijn opa en oma, die joods waren, naar Jemen gegaan. Ook eiser is joods. Tijdens de burgeroorlog is eiser gewond geraakt en als gevolg daarvan in het ziekenhuis opgenomen. Eisers oma is in die tijd overleden en eisers opa verdwenen. Eiser kon zijn joodse geloof niet vrij belijden en was iedereen kwijtgeraakt. Hij heeft daarop Jemen verlaten. Op 17 juli 1997 is eiser Nederland binnengekomen.
2.3 Verweerder heeft de aanvraag op grond van de hiervoor vermelde bepaling afgewezen en heeft zich daarbij - voor zover hier van belang - op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser, met inbegrip van de gestelde Somalische nationaliteit, niet geloofwaardig is.
Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser de Somalische taal niet spreekt en evenmin in staat is informatie te verschaffen over de Gibil'Ade, tot welke bevolkingsgroep hij stelt te behoren. Voorts heeft verweerder bij zijn afwijzing betrokken dat eiser geen antwoorden heeft kunnen geven op vragen over het Joodse geloof, dat hij stelt aan te hangen.
2.4 De rechtbank is - mede gelet op de gedingstukken, waaronder de verslagen van het eerste en het nader gehoor - van oordeel dat hetgeen door eiser, die geen Somalisch spreekt en niets kan verklaren over de clan waartoe hij stelt te behoren, in beroep is aangevoerd onvoldoende aanknopingspunten biedt om verweerder niet in zijn hiervoor weergegeven overwegingen te volgen.
De grief in beroep dat eiser niet verweten kan worden dat hij niet op de hoogte is van het joodse geloof, omdat hij heeft aangegeven dat hij christen is en niet het joodse geloof aanhangt, kan niet slagen en roept vragen op, nu eiser bij brief van 26 augustus 1997, met daarin correcties en aanvulling op zijn nader gehoor, naar voren heeft gebracht dat hij heeft verklaard dat zijn grootmoeder ook joods was en dat hij vervolgens heeft verklaard christen te zijn, omdat dit - in zijn ogen - minder zwaar weegt dan de verklaring dat hij joods is. Bovendien stelt de rechtbank op grond van het nader gehoor - met verweerder - vast dat één van de dragende asielmotieven van eiser is dat hij zijn gestelde joodse geloof niet vrij kon belijden in Jemen.
In de door eiser aangedragen argumenten ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat getwijfeld moet aan de juistheid van het op 5 november 1997 (DPC/AM-52761) door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebrachte individueel ambtsbericht en in het bijzonder niet aan de conclusies dat eiser, op wiens weg het ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 ligt de aan de aanvraag ten grondslag gelegde feiten tegenover verweerder aannemelijk te maken, onjuist heeft verklaard over zijn huisadres in Jemen en de door hem bezochte school aldaar, alsmede zijn verklaringen over het Jemenitische ziekenhuis waar hij stelt te zijn verpleegd en de plaats in Aden waar zijn oma zou zijn begraven. De rechtbank verenigt zich met de overwegingen van verweerder, als opgenomen in het, in het bestreden besluit ingelaste, voornemen.
2.5 De grief van eiser dat hem ten onrechte geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling is verleend, treft geen doel. De rechtbank overweegt daarbij dat het bestreden besluit, gelet op de motivering, niet mede strekt tot weigering van genoemde verblijfstitel. Dat is verwezen naar het voornemen maakt dat ingevolge een uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2002 (200200340/1) niet anders, nu de overwegingen in een voornemen, zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Vw 2000, uitsluitend betrekking kunnen hebben op het voornemen om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel af te wijzen.
2.6 De rechtbank stelt vast dat bij het bestreden besluit, blijkens de motivering als vermeld onder rubriek 4 van dat besluit, wel expliciet is getoetst aan het door verweerder gevoerde driejarenbeleid, zodat het ervoor moet worden gehouden dat het bestreden besluit wel mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.
De tegen die weigering gerichte argumenten kunnen echter evenmin leiden tot het gewenste resultaat, nu eiser tegen die weigering eerst een bezwaarschrift moet indienen.
De rechtbank zal afzien van feitelijke doorzending, aangezien verweerder reeds de beschikking heeft over het dossier, daaronder mede begrepen dat gedeelte van het beroepschrift dat verder als bezwaarschrift afgehandeld dient te worden.
2.7 Voor zover eiser meent dat de weigering hem een asielvergunning voor bepaalde tijd te verlenen schending oplevert van artikel 8 EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.
De omstandigheid dat eiser naar hij stelt hier te lande een partner en kinderen heeft kan, wat daar verder ook van zij, gelet op artikel 29 van de Vw 2000, niet leiden tot verlening een verblijfsvergunning asiel, als gevraagd, zodat een verwijzing naar artikel 8 EVRM, zoals door eiser gedaan, reeds daarom niet kan leiden tot het daarmee beoogde resultaat.
2.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerders standpunt dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening aan eiser van een verblijfsgunning asiel op de voet van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.9 Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2003 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: