ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6666

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/53560
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening onderzoek in vreemdelingenzaak betreffende aanspraak op verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de maatregel van bewaring van een Angolese minderjarige vreemdeling, hierna eiser. De Staatssecretaris van Justitie had op 10 juli 2002 de maatregel van bewaring opgelegd, omdat de openbare orde dit vorderde. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland en de maatregel was genomen met het oog op zijn uitzetting. De rechtbank werd op 12 juli 2002 door de Staatssecretaris in kennis gesteld van deze maatregel, wat gelijkgesteld werd met een door eiser ingesteld beroep. Tijdens de openbare behandeling op 19 juli 2002 kwam de rechtbank tot de conclusie dat het onderzoek niet volledig was en dat heropening noodzakelijk was.

De rechtbank overwoog dat uit een eerder besluit van 8 juli 2002, waarbij de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel was afgewezen, niet kon worden afgeleid dat dit ook gold voor een verblijfsvergunning regulier voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank stelde vast dat verweerder ambtshalve had moeten beslissen op de mogelijke aanspraak van eiser op een amv-verblijfsvergunning. Dit besluit was echter niet aangetroffen in het procesdossier. De rechtbank vroeg zich af of eiser de beslissing op zijn aanspraak op een amv-verblijfsvergunning in Nederland mocht afwachten, en merkte op dat het in de rede lag dat deze beslissing gelijktijdig met de beslissing op de asielaanvraag genomen had moeten worden.

De rechtbank besloot uiteindelijk het onderzoek te heropenen en verzocht verweerder zich uit te laten over de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. Beije, met mr. C.H. Beuker als griffier, en werd op 24 juli 2002 verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/53560
HEROPENING ONDERZOEK
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1986,
van Angolese nationaliteit,
dossiernummer: 0207.04.8126,
eiser,
gemachtigde: mr. J. Hofstede, advocaat te Almelo.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 De Staatssecretaris van Justitie, hierna verweerder, heeft op 10 juli 2002 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000).
1.2 Verweerder heeft op 12 juli 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
1.4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 juli 2001. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en heropend dient te worden. Daartoe overweeg de rechtbank als volgt.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 Onder verwijzing naar de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) ingezette jurisprudentielijn (onder meer ABRS 15 februari 2002, JV 2002/101, ABRS 10 april 2002, NAV 2002/160 en ABRS 18 april 2002, JV 2002/200), is de rechtbank van oordeel dat uit het besluit van 8 juli 2002, waarbij de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 is afgewezen, niet kan worden afgeleid dat deze mede strekt tot de weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv-verblijfsvergunning).
2.2 De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder op grond van genoemde jurisprudentie expliciet, ambtshalve dient te beslissen op de mogelijke aanspraak van eiser op een amv-verblijfsvergunning.
2.3 De rechtbank heeft in het onderhavige procesdossier evenwel een dergelijk besluit niet aangetroffen.
2.4 Indien voorgenoemd besluit niet reeds ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring aan eiser was genomen, rijst de vraag of eiser die alsnog te nemen beslissing hier te lande mag afwachten.
2.5 In dit verband wijst de rechtbank op een door haar inmiddels ingezette jurisprudentielijn (onder meer Awb 01/28392 van 8 juli 2002) te weten:
"Volledig ten overvloede merkt de rechtbank op dat het naar haar oordeel in de rede ligt dat eiser de primaire ambtshalve beslissing met betrekking tot eisers mogelijke aanspraak op een amv-verblijfsvergunning hier te lande mag afwachten. Het had immers in de rede gelegen dat deze primaire beslissing was genomen tegelijk met de beslissing op eisers aanvraag om een asielgerelateerde verblijfsvergunning, terwijl ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, Vw 2000 de aanvrager in afwachting van de beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel rechtmatig verblijf in Nederland heeft."
De rechtbank verzoekt verweerder zich over het voorgaande uit te laten. Voorts verzoekt de rechtbank verweerder, indien eiser naar verweerders oordeel de primaire ambtshalve beslissing hier te lande mag afwachten, zich uit te laten over de rechtmatigheid van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring.
2.6 Er is daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht als volgt te beslissen.
3 BESLISSING
De rechtbank heropent het onderzoek.
Aldus gegeven door mr. M.M. Beije en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier op 23 juli 2002.
Verzonden op: 24 juli 2002