RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/30651 BEPTDN
A,
naar gesteld geboren op [...] 1981,
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9901.09.8007,
eiser,
gemachtigde: mr. K.J. Meijer, advocaat te Sint Annaparochie,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 11 januari 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 14 juni 2001 heeft verweerder afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 10 juli 2001 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn op 5 september 2001 ingediend.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft bij brief van 15 mei 2002, ingekomen op 28 mei 2002, een verweerschrift ingediend. In het verweerschrift heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep, voorzover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag van 11 januari 1999 om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en voorts tot niet-ontvankelijkverklaring van eiser voor het overige [i.e. ten aanzien van zijn gestelde aanspraak op een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling (hierna: amv)].
Bij faxbericht van 19 juni 2002 heeft de rechtbank aan partijen een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) van 16 mei 2002 (met nr. 200201973/1) toegezonden, alsmede bij die uitspraak behorende onderliggende stukken. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat hetgeen de ABRS in die uitspraak overweegt mogelijk betekenis kan hebben voor de wijze waarop dient te worden aangekeken tegen het beroep van eiser.
1.4 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 20 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking van 14 juni 2001 toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is van belang dat, ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), de aanvraag om toelating als vluchteling na de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vw 2000 wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000. Gelet op artikel 117, tweede lid, Vw 2000 zal de wijze waarop de aanvraag is behandeld en de wijze waarop de bestreden beschikking tot stand is gekomen, getoetst worden aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
2.2 Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat verweerder de uitspraak van de ABRS van 16 mei 2002 heeft bestudeerd. Gelet op die uitspraak, meent verweerder dat de in het verweerschrift neergelegde conclusie onjuist is. Verweerder meent thans dat die conclusie moet zijn dat het beroep in zijn geheel ongegrond is, dus zowel ten aanzien van de afwijzing van eisers aanvraag om een asielgerelateerde verblijfsvergunning als - en in zoverre wijzigt verweerder derhalve de in het verweerschrift neergelegde conclusie - ten aanzien van eisers mogelijke aanspraak op een amv-verblijfsvergunning.
Verweerders gemachtigde heeft deze wijziging ter zitting aldus toegelicht. Verweerder handhaaft het in het verweerschrift neergelegde standpunt dat in het onderhavig geval, gelet op het resultaat van het leeftijdsonderzoek - te weten: eiser was ten tijde van zijn aanmelding niet minderjarig -, geen aanleiding bestaat ambtshalve te toetsen aan het amv-beleid. Het gedeelte van de bestreden beschikking, waarin verweerder overweegt dat eiser, reeds nu hij ten tijde van zijn aanmelding niet minderjarig was, niet in aanmerking komt voor een amv-verblijfsvergunning, is wel degelijk asielgerelateerd en dient de rechtbank derhalve te betrekken bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
De gemachtigde van eiser heeft desgevraagd ter zitting aangeven dat hij op grond van de uitspraak van de ABRS van 16 mei 2002 meent dat - voorzover de bestreden beschikking betrekking heeft op het onderdeel van de ambtshalve weigering van een amv-verblijfsvergunning - verweerder wel degelijk alsnog een beslissing op bezwaar moet worden genomen. De gemachtigde van eiser heeft daarom ter zitting de rechtbank verzocht het door hem ingediende beroepschrift, voorzover dat is gericht tegen de weigering van een amv-verblijfsvergunning, als bezwaarschrift aan te merken en vervolgens door te zenden aan verweerder.
Beoordeling van het beroep
2.3 Onder verwijzing naar de door de ABRS ingezette jurisprudentielijn (zie hiervoor onder meer ABRS 15 februari 2002, JV 2002/101), is de rechtbank van oordeel dat uit de bestreden beschikking van 14 juni 2001 niet kan worden afgeleid dat deze mede strekt tot weigering van een amv-verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat in de voorafgaand aan de zitting aan partijen toegezonden uitspraak van de ABRS van 16 mei 2002 geen steun is te vinden voor verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat indien uit het resultaat van het leeftijdsonderzoek blijkt dat de betreffende vreemdeling ten tijde van zijn asielaanvraag niet minderjarig was, door verweerder niet ambtshalve aan het specifieke amv-beleid zou dienen te worden getoetst. De rechtbank deelt evenmin verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat de rechtbank het gedeelte van de bestreden beschikking, waarin verweerder overweegt dat eiser niet in aanmerking komt voor een amv-verblijfsvergunning omdat hij niet minderjarig is, dient te betrekken bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
Voorts deelt de rechtbank niet het ter zitting ingenomen standpunt van de gemachtigde van eiser, als zou de rechtbank gehouden zijn het beroepschrift aan te merken als bezwaarschrift en dit aan verweerder door te zenden. Hierbij is van belang dat de beschikking van 14 juni 2001 niet mede strekt tot weigering van een amv-verblijfsvergunning. Verweerder dient naar het oordeel van de rechtbank eerst een primaire ambtshalve beslissing te nemen omtrent de mogelijke aanspraak op een amv-verblijfsvergunning. De rechtbank heeft bij haar oordeelsvorming op dit onderdeel betrokken de aangehaalde jurisprudentielijn van de ABRS, waarbij de rechtbank met name, naast ABRS 16 mei 2002, nog verwijst naar ABRS 10 april 2002, NAV 2002/160 en JV 2002/73 en ABRS 18 april 2002, JV 2002/200.
De rechtbank acht zich op voormelde redenen dan ook onbevoegd tot kennisneming van het beroep inzoverre dit zich richt tegen een ambtshalve weigering van een amv-verblijfsvergunning.
Volledig ten overvloede merkt de rechtbank op dat het naar haar oordeel in de rede ligt dat eiser de primaire ambtshalve beslissing met betrekking tot eisers mogelijke aanspraak op een amv-verblijfvergunning hier te lande mag afwachten. Het had immers in de rede gelegen dat deze primaire beslissing was genomen tegelijk met de beslissing op eisers aanvraag om een asielgerelateerde verblijfsvergunning, terwijl ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, Vw 2000 de aanvrager in afwachting van de beslissing op een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
2.4 Inzoverre het beroep zich richt tegen de weigering, aan eiser een asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen, overweegt de rechtbank als volgt.
2.5 Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht dient - voorzover hier van belang - het beroepschrift de gronden van het beroep te bevatten.
2.6 Bij brief van 9 augustus 2001 heeft de rechtbank eiser er op gewezen dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat, en eiser een termijn gesteld de gronden aan te voeren. Bij brief van 5 september 2001 heeft eiser gronden aangevoerd. Deze gronden bevatten evenwel louter een reactie op het niet (ambtshalve) verlenen van een amv-verblijfsvergunning. De gronden bevatten niet (tevens) een reactie op de motivering, neergelegd in de afwijzende beschikking, inzake de weigering, eiser geen asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen. Desgevraagd heeft eisers gemachtigde ter zitting bevestigd dat hetgeen in de gronden van het beroepschrift naar voren is gebracht, niet ziet op de weigering van een asielgerelateerde verblijfsvergunning, doch louter op de (ambtshalve) weigering van een amv-verblijfsvergunning.
2.7 Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn beroep kan worden ontvangen inzoverre dat is gericht tegen de weigering, hem een asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen.
2.8 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
- verklaart eiser niet-ontvankelijk in het beroep, inzoverre dat is gericht tegen de weigering, hem een asielgerelateerde verblijfsvergunning te verlenen;
- verklaart zich onbevoegd tot kennisneming van het beroep, inzoverre dat is gericht tegen een (ambtshalve) weigering van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling'.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier op 25 juli 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 29 juli 2002