ECLI:NL:RBSGR:2002:AF1290

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/40249 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor Guinese asielzoeker als alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak gaat het om de weigering van een verblijfsvergunning voor een Guinese asielzoeker, die zich als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) heeft gepresenteerd. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 23 augustus 2002 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de eiser, geboren in 1983, zijn aanvraag om asiel indiende op basis van klemmende redenen van humanitaire aard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gegronde redenen heeft aangetoond voor zijn vrees voor vervolging in Guinee. De rechtbank oordeelt dat de twijfels over de minderjarigheid van de eiser niet meer bestaan, maar dat dit niet leidt tot een toekenning van de gevraagde verblijfsvergunning. De rechtbank concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich zonder hulp of opvang niet zelfstandig kan redden in zijn land van herkomst. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij gegronde redenen heeft om te vrezen voor vervolging. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de weigering van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/40249 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1983, van Guinese nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. drs. J.M. Walls, advocaat te Rotterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N.B. de Neef, juridisch medewerker bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 20 februari 2001 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling dan wel verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard ingediend. Op 8 juni 2001 heeft verweerder aan eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 5 juli 2001 heeft eiser zijn zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 27 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Bij beroepschrift van 17 augustus 2001 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 2 september 2001. Op 14 maart 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 mei 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Eiser legt aan het beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29 van de Vw 2000. Eiser heeft het volgende asielrelaas in het nader gehoor naar voren gebracht. Eiser behoort tot de Pular bevolkingsgroep en is afkomstig uit Kassadou. Eiser heeft zijn vader, die militair was, voor het laatst gezien in december 2000. Op de 26ste dag van de Ramadan is het huis van zijn vader in brand gestoken. De volgende dag is eiser afgereisd naar dr. C die hem vertelde dat zijn moeder vanwege de oorlog was overleden en dat zijn vader met slechte mensen had samengewerkt. Eisers vader werd beschuldigd van corruptie. Eiser werd bang voor de wraak van de bevolking en de overheid en besloot vervolgens te vluchten. In december 2000 heeft eiser zijn woonplaats verlaten en op 5 februari 2001 is hij per boot Nederland binnengekomen.
1.2. Het asielrelaas van eiser bevat geen tegenstrijdigheden. Voor zover dat wel het geval is, is dit te wijten aan een foutieve vertaling van de tolk dan wel aan de benaderingswijze van de contact-ambtenaar. Voorts is er sprake van een onvoldoende gemotiveerd besluit. De twijfel aan eisers minderjarigheid was de reden om het asielrelaas in twijfel te trekken. In het bestreden besluit twijfelt verweerder niet meer aan de minderjarigheid van eiser, maar trekt vervolgens de twijfel aan het asielrelaas niet in.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij als gevolg van traumatische ervaringen niet terug kan keren naar Guinee.
Eiser komt ten slotte in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser kan zich niet zelfstandig staande houden in het land van herkomst zonder hulp of opvang van anderen. Eiser heeft hierbij gewezen op een uitspraak van de Rechtseenheidskamer van 3 juli 1997 (AWB 97/3056) waarin is overwogen dat slechts in die gevallen waarin boven iedere twijfel verheven is dat de alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) zich zonder hulp of opvang van anderen zelfstandig staande zal kunnen houden, een uitzondering kan worden gemaakt op het uitgangspunt dat in het land van herkomst sprake zou zijn van enige vorm van opvang. Daarbij dient betekenis te worden toegekend aan de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de amv zich zelfstandig moest gaan redden en de situatie waarin hij of zij verkeerde. Uit het ambtsbericht inzake Guinee van de Minister van Buitenlandse Zaken van 24 augustus 2000 blijkt dat Guinese jongeren van 17 jaar niet als zelfstandig worden aangemerkt. Eiser heeft zich nimmer financieel zelfstandig gehouden, waardoor niet is komen vast te staan dat hij aan het zelfstandigheidcriterium voldoet.
2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiser kan niet worden toegelaten als vluchteling aangezien hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen had te vrezen voor vervolging. Eiser heeft zich niet geprofileerd als tegenstander van de Guinese autoriteiten. Verder heeft eiser verklaard dat zijn vader met slechte mensen heeft samengewerkt en zijn moeder is vermoord maar heeft zijn verklaring niet met enig document ondersteund en heeft deze informatie tevens van iemand anders vernomen. Nu de informatie niet afkomstig was uit een verifieerbare en/of objectieve bron kan dit niet leiden tot de conclusie dat eiser vluchteling is. Bovendien heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging.
Voorts slaagt het beroep van eiser op het traumata-beleid niet. Gesteld noch gebleken is dat eiser het slachtoffer is geworden van dusdanige ervaringen dat hij hierdoor getraumatiseerd zou zijn.
Voorts kan eiser geen aanspraak maken op het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Eiser heeft in Guinee in zijn eigen hut gewoond en heeft zijn oom geholpen met het houden van koeien. Niet valt in te zien dat hij, zijn leeftijd in acht nemende, zich niet op een zelfde wijze staande zou kunnen houden aldaar eventueel met behulp van zijn vader en oom.
Gelet op het voorgaande, kan niet worden geconcludeerd dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst het reële risico loopt te worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.2. In beroep heeft verweerder daaraan toegevoegd dat uit het besluit van 27 juli 2001 niet kan worden afgeleid dat deze mede strekt tot weigering van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling". Daarbij is verwezen naar een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State (ABRvS) van 15 februari 2002, zoals gepubliceerd in JV 2002,101. Op grond van artikel 8:1, eerste lid, jo 8:69 van de Awb is de rechtbank derhalve onbevoegd kennis te nemen van het beroep voor zover het zich richt tegen het verlenen van voornoemde verblijfsvergunning.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er wél sprake zou zijn van een beslissing inzake een verblijfsvergunning op grond van artikel 14 van de Vw 2000, dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard nu eiser daartegen eerst bezwaar had moeten maken. Dit is ook in overeenstemming met hetgeen de ABRvS in zijn uitspraak van 6 december 2001 (nr. 200105232/1), gepubliceerd in JV 2002, 42, heeft overwogen.
III. OVERWEGINGEN
1. Ten aanzien van het beroep van eiser dat hij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling wordt het volgende door de rechtbank overwogen. Verweerder heeft in zijn besluit van 27 juli 2001 onder andere de volgende passages opgenomen:
"Zover betrokkene heeft aangevoerd dat hij werkelijk minderjarig is, wordt de zienswijze van betrokkene in dit geval gevolgd door de contactambtenaar in het eerste gehoor dat betrokkene evident minderjarig is.
Betrokkene kan geen aanspraak maken op het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hierbij wordt overwogen dat hetgeen in het voornemen wordt overwogen hier onverminderd van kracht blijft. Betrokkene heeft immers alleen in zijn eigen hut gewoond en heeft zijn oom geholpen met het houden van koeien. Niet valt in te zien, mede gelet op zijn huidige leeftijd, dat hij zich niet op een zelfde wijze staande zou kunnen houden, alleen dan wel met behulp van zijn vader en oom."
Gelet op de inhoud en de strekking hiervan kan niet worden volgehouden dat er hier slechts sprake is van een feitelijke mededeling en dat daarin geen aanwijzing kan worden gevonden dat door verweerder aan het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen is getoetst. De eerste zin van de tweede alinea vermeldt expliciet dat eiser geen aanspraken kan ontlenen aan eerdergenoemd beleid.
2. Aangezien het de ambtshalve weigering van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd betreft, had eiser overeenkomstig het bepaalde in artikel 72, eerste lid, van de Vw 2000 hiertegen bezwaar moeten maken. Dat is niet gebeurd. De rechtbank bepaalt hierbij, en overeenkomstig de uitspraak van de ABRvS van 6 december 2001, dat de doorzending van het beroepschrift op dit punt alsnog heeft te gelden als een doorzending als bezwaarschrift aan verweerder op de voet van artikel 6:15 van de Awb.
3. Eisers beroep wordt in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
4. Aan de orde is vervolgens de vraag of het bestreden besluit voor het overige in rechte stand kan houden.
5. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
6. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
e. (...)
f. (...).
7. Ingevolge artikel 1, onder l, van de Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 van het Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging.
8. De rechtbank stelt voorop dat de situatie in Guinee ten tijde van het bestreden besluit niet zodanig was dat alle vreemdelingen afkomstig uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Beslissend is derhalve de individuele situatie van eiser bezien in het licht van de algemene situatie in het land van herkomst. In dat licht zal tot op zekere hoogte aannemelijk moeten worden dat er feiten en omstandigheden zijn met betrekking tot eiser persoonlijk die zijn vrees voor vervolging rechtvaardigen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet kan worden toegelaten als vluchteling. Daartoe is het volgende redengevend. Weliswaar behoeft de gegrondheid van de vrees niet uitsluitend uit de persoonlijke situatie van eiser te worden afgeleid, maar kan dit evenzeer worden gebaseerd op hetgeen zijn naasten zoals zijn ouders is overkomen, maar dat laat onverlet dat eiser aannemelijk moet maken dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Daarbij is van belang dat eiser van een derde, dr. C heeft vernomen dat hij moest vluchten vanwege het overlijden van zijn moeder en de omstandigheid dat zijn vader met slechte mensen had samengewerkt. Eiser kon en kan echter niet aangegeven om welke concrete reden hij moest vluchten, noch waarvoor hij concreet te vrezen heeft in Guinee. De verklaring van eiser dat hij vreest slachtoffer te worden van wraakacties van de plaatselijke bevolking en de overheid vanwege de beschuldiging dat zijn vader corrupt is, is daartoe te vaag en te weinig geconcretiseerd. Eiser heeft terzake bovendien geen feiten en omstandigheden kunnen aanvoeren die hem persoonlijk betreffen. Verder is uit eisers asielrelaas niet gebleken dat hij zich heeft geprofileerd als tegenstander van de Guinese autoriteiten of dat hij tegen eventuele problemen met de plaatselijke bevolking niet kan worden beschermd door deze autoriteiten. Hieruit volgt dat onvoldoende is komen vast te staan dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging.
10. Voorts dient te worden beoordeeld of er concrete redenen zijn, gelegen in de persoonlijke feiten of omstandigheden van eiser, op grond waarvan aannemelijk is dat hij bij gedwongen terugkeer naar het land van herkomst het reële risico loopt te worden onderworpen aan een behandeling bedoeld in artikel 3 van het EVRM te weten foltering, dan wel een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing. Verweerder dient hiertegen ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens bescherming te bieden. Gelet op het bepaalde in rechtsoverweging IV.9. kan evenmin worden geconcludeerd dat eiser bij gedwongen terugkeer naar Guinee een reële kans loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
11. Voorts dient te worden beoordeeld of eiser op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is dat eiser op grond hiervan in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. De stelling van eiser dat hij als gevolg van traumatische ervaringen niet terug kan naar Guinee is op geen enkele wijze onderbouwd.
12. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
13. Op grond van het voorgaande dient het beroep voor wat betreft de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond te worden verklaard.
14. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond voor wat betreft de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen;
- verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2002, door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Julen, griffier.
Afschrift verzonden op: 9 september 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.