ECLI:NL:RBZWB:2025:9035

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
23/10763
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de toekenning van immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. uit een onbekende plaats, tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst van 13 oktober 2023. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.019, met € 8 aan belastingrente. Het bezwaar van belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 behandeld, waarbij mr. M.U. Sahin namens belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking terecht heeft opgelegd. Belanghebbende had op 17 januari 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een Porsche Macan 2.0 en een Bpm van € 7.740 voldaan. De inspecteur heeft een hertaxatie laten uitvoeren, die leidde tot een hogere verschuldigde Bpm van € 11.759. Belanghebbende stelde dat het tijdsverloop tussen de controle en de naheffingsaanslag het vertrouwen wekte dat er geen naheffingsaanslag zou volgen, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking niet te hoog zijn opgelegd. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de beslechting van het geschil. De rechtbank wijst de kostenvergoedingen toe aan zowel de inspecteur als de Staat, waarbij de Staat mede als partij wordt aangemerkt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10763

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.019 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is € 8 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking zijn terecht en naar de juiste bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 17 januari 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Porsche Macan 2.0 met [VIN nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 7.740.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 14 januari 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 50.742, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 12.359 geconstateerd en daarvan € 9.887 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Verder heeft hij nog een bedrag van € 5.074 wegens een schadeverleden in aanmerking genomen en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 35.781.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 21 januari 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 49.339 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 11.759. Met dagtekening 3 maart 2023 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.019 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Verder is in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast, welke afschrijvingsmethode moet worden toegepast en of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen.
Vertrouwensbeginsel
4.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, gelet op het tijdsverloop van ruim een jaar tussen de controle bij DRZ en het opleggen van de naheffingsaanslag, de inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat de door belanghebbende aangegeven Bpm juist was en dat daarop niet meer zou worden teruggekomen.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan [1] . De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is dat beleid bestaat dat de inspecteur ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen [2] .
4.3.
Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen voor de stelling dat zij uit uitlatingen van DRZ of de inspecteur na de schouw heeft mogen afleiden dat geen naheffingsaanslag zou volgen. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt niet de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. De redenen die belanghebbende heeft genoemd waarom het voor hem van groot belang zou zijn dat er zekerheid bestaat met betrekking tot de vraag of er al dan niet een naheffingsaanslag zal worden opgelegd, maken dit niet anders. In het geval belanghebbende hierover zekerheid zou willen krijgen, had zij in contact kunnen treden met de inspecteur. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is daarom geen sprake [3] .
Herleidingsmethode
4.4.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2025 [4] slaagt de beroepsgrond van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode niet.
Afschrijvingsmethode
4.5.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [5]
Is sprake van meer dan normale gebruiksschade?
4.6.
De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 12.359 en deze voor 80% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De hertaxateur van DRZ heeft geen schade aan de auto geconstateerd en opgemerkt dat de opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen dan wel als gebruikssporen zijn aangemerkt.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, aan de hand van het taxatierapport en de foto’s niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de auto bijna twee jaar oud is en 41.630 kilometer heeft gereden. Ook heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat een waardevermindering in aanmerking moet worden genomen wegens een schadeverleden.
Al hetgeen de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport heeft gesteld hoeft dan geen behandeling meer.
4.8.
Het voorgaande brengt met zich dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval niet kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode op de grond dat sprake is van schade. Belanghebbende heeft voor dat geval een beroep gedaan op de koerslijstmethode en beroept zich op de koerslijst van Xray die bij het rapport van hertaxatie is gevoegd.
4.9.
De rechtbank stelt de historische nieuwprijs daarom vast op € 104.338 en de handelsinkoopwaarde op € 49.339.
Hoogte naheffingsaanslag
4.10.
De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm vast op € 11.759. Dit leidt ertoe dat de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking niet tot een te hoog bedrag zijn opgelegd.
Immateriële schadevergoeding
4.11.
Belanghebbende heeft op 9 november 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 22 maart 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 18 december 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond negen maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000.
4.13.
Omdat de bezwaarfase afgerond zeven maanden heeft geduurd en daarmee één maand te lang komt € 111 (1/9e) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 889) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 1.000.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van haar proceskosten voor het indienen van dat verzoek. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907 en wegingsfactor 0,25 [6] , wat neerkomt op € 226,75. De inspecteur en de Staat moeten, ieder voor de helft, die kosten vergoeden.
5.2.
Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed omdat het verzoek om immateriële schadevergoeding weliswaar is gedaan voor het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024 [7] maar de redelijke termijn op deze datum nog niet was overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 111;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 889;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 113,37 aan proceskosten aan belanghebbende;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Hoge Raad 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524.
4.Hoge Raad 11 juli 2025, ECLI:NL:HR:2025:1134.
5.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
6.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
7.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, rov. 7.1.1 en 7.1.2.