ECLI:NL:RBZWB:2025:868

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
17 februari 2025
Zaaknummer
24/2729
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen kostenvergoeding WOZ-beschikking

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die op 21 februari 2024 het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaarde. De heffingsambtenaar heeft de aanslag verminderd en een kostenvergoeding van € 155 toegekend. Belanghebbende is in beroep gegaan tegen de hoogte van deze kostenvergoeding. Tijdens de zitting op 26 november 2024 hebben zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar zich afgemeld, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank constateert dat de kostenvergoeding onjuist is vastgesteld. Er is overeenstemming dat er 1 punt moet worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een wegingsfactor van 1. De rechtbank is van mening dat de vergoeding per punt moet worden vastgesteld op € 624, wat leidt tot een totale kostenvergoeding van € 1.248. De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om betaling van de vergoedingen aan hem, maar de rechtbank stelt dat alleen de burgerlijke rechter hierover kan oordelen.

De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden, evenals de proceskosten in beroep. De rechtbank wijst erop dat artikel 30a van de Wet WOZ niet kan worden getoetst aan de grondwet, en dat de proceskostenvergoeding met toepassing van deze wet wordt vastgesteld op € 22,68. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens en openbaar gemaakt op 18 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2729
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gemachtigde: mr. J.W. Vugts verbonden aan Kosteloosbezwaar.nl),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 februari 2024.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de aanslag verminderd en aan belanghebbende een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend voor een bedrag van € 155 (de kostenvergoeding). Vervolgens is belanghebbende in beroep gekomen tegen de hoogte van de kostenvergoeding.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de behandeling van het beroep ter zitting van 26 november 2024. Belanghebbende en zijn gemachtigde hebben zich bij brief van 16 oktober 2024 afgemeld voor de zitting. De heffingsambtenaar heeft zich telefonisch afgemeld voor de zitting. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

2.1.
De bij uitspraak op bezwaar toegekende kostenvergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). De heffingsambtenaar heeft voor het indienen van het bezwaarschrift één punt toegekend en voor het bijwonen van de hoorzitting door de gemachtigde eveneens één punt, beide met een wegingsfactor van 0,25. De waarde per punt is vastgesteld op € 296. In totaal is er een vergoeding toegekend van € 155.

3.Standpunten van partijen

3.1.
Belanghebbende heeft zich in zijn beroepschrift op het standpunt gesteld dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de hoogte van de kostenvergoeding had moeten uitgaan van het voor 2024 geldende tarief van € 310 per punt in plaats van het voor 2023 geldende tarief van € 296 en dat de wegingsfactor in de bezwaarfase op 1 had moeten worden vastgesteld in plaats van op 0,25. In totaal had dan een kostenvergoeding van € 620 moeten worden toegekend. Daarnaast is belanghebbende het niet eens met het per 1 januari 2024 geldende artikel 30a van de Wet WOZ op grond waarvan de (proces)kostenvergoeding wordt uitbetaald aan belanghebbende in plaats van aan zijn gemachtigde en op grond waarvan de (proces)kostenvergoeding wordt vermenigvuldigd met een factor 0,25. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vast te stellen conform de regelgeving van 2023.
3.2.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat hij het met belanghebbende eens is dat er een onjuistheid is geslopen in de kostenvergoeding en dat hij de berekening van de gemachtigde, welke leidt tot een totale kostenvergoeding van € 620, volgt. Met betrekking tot de proceskostenvergoeding in beroep is de heffingsambtenaar van mening dat artikel 30a van de Wet WOZ moet worden toegepast. Verder dient volgens de heffingsambtenaar een wegingsfactor 0,25 te worden toegekend vanwege het zeer lichte gewicht van de zaak, aangezien sprake is van een evidente rekenfout of daarmee gelijk te stellen misslag bij de berekening van de proceskostenvergoeding in bezwaarfase, welke eenvoudig, zonder tussenkomst van de rechtbank, opgelost had kunnen worden.
3.3.
Na de indiening van het verweerschrift door de heffingsambtenaar heeft belanghebbende nog een aanvullend beroepschrift ingediend, waarin hij een beroep doet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024 [1] en stelt dat de vergoeding per punt op grond van dit arrest € 624 moet zijn. De heffingsambtenaar heeft hier niet meer op gereageerd.

4.Beoordeling door de rechtbank

Kostenvergoeding in bezwaar
4.1.
Niet in geschil is dat de kostenvergoeding onjuist is vastgesteld. Uit de stukken van het dossier leidt de rechtbank af dat ook niet in geschil is dat er 1 punt moet worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting en dat de wegingsfactor voor de bezwaarfase moet worden vastgesteld op 1. De rechtbank is het met belanghebbende eens dat op grond van het door hem aangehaalde arrest de vergoeding per punt moet worden vastgesteld op € 624. Belanghebbende heeft dus recht op een kostenvergoeding van in totaal € 1.248.
Betaling toegekende (proces)kostenvergoeding
4.2.
De gemachtigde van belanghebbende heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat de betaling van vergoedingen rechtstreeks aan de gemachtigde dient plaats te vinden, omdat de nieuwe wetgeving zoals opgenomen in artikel 30a van de Wet WOZ volgens belanghebbende in strijd is met het recht.
4.3.
De belastingrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende. Uitsluitend de burgerlijke rechter is bevoegd te oordelen in een geschil over een dergelijke vraag. [2]

5.Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Volgens belanghebbende moet bij de vaststelling van de hoogte van de proceskostenvergoeding artikel 30a van de Wet WOZ buiten toepassing worden gelaten vanwege strijd met het recht. De rechtbank stelt voorop dat de Wet WOZ een wet in formele zin is. Op grond van artikel 120 Grondwet mag de rechtbank de Wet WOZ niet toetsen aan de grondwet. Voor zover belanghebbende heeft willen stellen dat artikel 30a van de Wet WOZ onverbindend is wegens strijd met het verbod van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling op grond van Europees recht [3] , wijst de rechtbank op de arresten van de Hoge Raad van 17 januari 2025 [4] en 31 januari 2025 [5] , waarin dit standpunt wordt verworpen. De proceskostenvergoeding wordt daarom met toepassing van artikel 30a van de Wet WOZ vastgesteld. De proceskostenvergoeding in de beroepsfase bedraagt dan in totaal € 22,68. Dit bedrag is het resultaat van de toekenning van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907, een wegingsfactor 0,25 [6] , vermenigvuldigd met 0,1 [7] . Deze vergoeding moet aan belanghebbende zelf worden betaald (zie overwegingen 4.2 en 4.3).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding;
  • bekrachtigt de uitspraak op bezwaar voor het overige;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de kosten van bezwaar aan belanghebbende van € 1.248 onder verrekening van hetgeen reeds is betaald;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van een vergoeding voor de proceskosten in beroep aan belanghebbende van € 22,68;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • beslist dat, voor zover de (proces)kostenvergoedingen en het griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris, griffier, op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Conform Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
2.Vergelijk Hoge Raad 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:324, r.o. 2.2.2. en Hoge Raad 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156, r.o. 5.4.
3.Artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
4.Conform Hoge Raad van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46.
5.Conform Hoge Raad van 31 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:156.
6.Een motivering van deze beslissing is niet vereist, zie Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
7.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ.