In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, die op 21 februari 2024 het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2023 gegrond verklaarde. De heffingsambtenaar heeft de aanslag verminderd en een kostenvergoeding van € 155 toegekend. Belanghebbende is in beroep gegaan tegen de hoogte van deze kostenvergoeding. Tijdens de zitting op 26 november 2024 hebben zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar zich afgemeld, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank constateert dat de kostenvergoeding onjuist is vastgesteld. Er is overeenstemming dat er 1 punt moet worden toegekend voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een wegingsfactor van 1. De rechtbank is van mening dat de vergoeding per punt moet worden vastgesteld op € 624, wat leidt tot een totale kostenvergoeding van € 1.248. De gemachtigde van belanghebbende verzoekt om betaling van de vergoedingen aan hem, maar de rechtbank stelt dat alleen de burgerlijke rechter hierover kan oordelen.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de kostenvergoeding en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende moet vergoeden, evenals de proceskosten in beroep. De rechtbank wijst erop dat artikel 30a van de Wet WOZ niet kan worden getoetst aan de grondwet, en dat de proceskostenvergoeding met toepassing van deze wet wordt vastgesteld op € 22,68. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens en openbaar gemaakt op 18 februari 2025.